Arnhemsche Orkest Vereeniging (Hollandsche Schouwburg) [Debussy en Ravel]
Onder La Mer voelde ik enthousiasmen herleven van zeven, acht jaar terug, toen men Debussy hier begon te kennen, toen wij, hoorders, elementair en onbevangen voor dit werk stonden. Gisteren plaatste Richard Heuckeroth ons, misschien vermoeide en ontzenuwde hoorders, voor een elementairen en onbevangen Debussy; een bloedrijken, cholerischen Debussy; een Debussy ontdaan van alle litteratuur, elke kunstmatigheid, elke gemoedsverstrompeling, die men raffinement noemt, ontdaan van alle aesthetiseerende bijgedachte. Een Debussy als muzikant, gelijk Mozart, Beethoven, Berlioz muzikanten waren. Een Debussy als mensch met een warm, menschelijk hart, overstroomend van natuurlijke, ongerepte muzikaliteit. Een Debussy zonder terughoudendheden, zonder preciositeiten, zonder maniertjes.
En ik kreeg terug mijn oude, volle, elementaire, ingeboren liefde voor den meester, dien roes van medeleven, en al die franke, vrij opbloeiende indrukken, welke ik soms onbereikbaar waande. Ik weet wel, dat er veel, misschien onvertelbaar veel mankeerde aan de technische machine, dat vergelijkenderwijze alles te critiseeren zou zijn, van de groote-trom tot de eerste violen, dat ik het zelfs met den dirigent niet eens was hier en daar aangaande tempo en expressiviteit, dat het apparaat geen ‘eerste-klas’ mocht heeten (Mengelberg-term). Maar hoe dikwijls hebben me de engelen-tongen van Mengelberg's ‘eerste-klas’ weinig gebaat, hoe dikwijls leek het me ijdel gerinkel bij hèm, omdat ik er de liefde miste?
Dit was een concert, waarmee men ook in de muziek zou kunnen bewijzen, dat het effect voor ¾ afhangt van het moreel, voor ¼ van het materiaal. Wanneer ik hoorde, dat onze moderne orchesten, die volmaakt heeten, weken lang repeteeren op een Strauss- of Mahler-symphonie, begreep ik moeilijk, hoe Berlioz, op reis in Duitschland, met zijn eigen muziek, die niemand kende, met een onvolledig orchest (zonder harp en Engelsche hoorn) na twee repetities eene zaal dol kon maken van enthousiasme. Hier hadden wij de demonstratie: ¾ moreel; de suggestie en de uitstralende geestdrift van Heuckeroth.
Behalve La Mer, boeide nog de Pavane van Ravel, hoewel ze me een zwak stuk leek, met veel Grieg-invloeden. Maar de Petite Symphonie van Gounod, voor houtblazers, is geen muziek, waarmee men van Arnhem naar Amsterdam komt, want de inhoud staat te veel op de hoogte van Haydn. De ouverture voor ‘Le devin du village’, een muziekje van den philosooph Rousseau, blijft aardig als curiositeit, doch was na de achtste maat niet meer om aan te booren. Le devin du village is in Parijs tientallen jaren gegaan, tot in 1829 enkele grappenmakers tijdens de voorstelling een reusachtige witte pruik op het tooneel lieten zakken. Dit symbool heeft de operette verder onmogelijk gemaakt en ik vond geen reden om het te betreuren. Uit de dagen der herdersspelen valt minder primitieve of dilettantische, valt onsterfelijker muziek op te delven. Van Saint-Saënt violoncel-concert interesseerde het meest de geanimeerde begeleiding. De solist, Anton Verhey, een beetje doordraverig, staat aan het begin zijner carrière en bezit geen al te best instrument. De practijk, de ervaring en de jaren zullen zijn talent ter stade komen om zijn voordracht gehalte en beteekenis te geven.
Van Heuckeroth zelf heb ik de beste herinneringen. Hij moet door de zes concerten, die hij hier met zijne A.O.V. geeft, vasten grond krijgen in Amsterdam. Hij kan er uitstekende dingen doen, er is ruimte voor krachtige plannen, hij heeft het voornemen, om zich nuttig te maken jegens de muziek, hij bezit de gaven en het zal hem dus lukken.
De Hollandsche Schouwburg is als concertzaal zeer bruikbaar gebleken, maar moet bij 't volgend concert van 22 November voller zijn.