Seroen - Cornelis [en Willem Andriessen] [Debussy: Petite Suite, Six Epigraphes antiques en liederen]
De twee beste pianisten van Nederland, Evert Cornelis en Willem Andriessen, wonderlijk eendrachtig à quatre mains, speelden eerst de Petite Suite, daarna de Six Epigraphes antiques, welke in 't leven van Debussy door een afstand van 20 jaren (1895-1915) gescheiden zijn. En de ontwikkeling, welke vroeger de muziek doormaakte gedurende twee eeuwen, voltooit hier de steeds zoekende geest in één enkele menschelijke verschijning, de geest voltooit die met zulke radicale wisselingen, dat Debussy als vreemdeling moet gestaan hebben tegenover zijn eigen werk, dat zijne jeugd hem moet geleken hebben een vroeger leven.
Het merkwaardigste is dat beide stukken meesterwerken zijn: de Petite Suite uit de wereld van Bizet-Chabrier, met alle poëtisch omtooverende achtergronden, waarop Debussy charme, melodie en vroolijkheid hare luchtige gestalten gaf, de Six Epigraphes antiques uit de wereld van Debussy, loutere droomen, volmaakt geïrrealiseerde symbolen van klank, geheel opgelost in gemoedswaarden, in voorbijhuiverende mijmeringen en beide stukken even gaaf, even beheerscht van vorm en uitdrukkingsvermogen. En ik zou niet willen kiezen tusschen de twee, waarvan 't een het positieve, 't ander het intuïtieve leven vertolkt, in twee soorten techniek, welke bij 't eerste haast classiek, bij 't tweede modern, ultra-modern en haar tijd een generatie vooruit is. Vernieuwingen, ontdekkingen in zake ‘harmonie’ en verdere verfijningen van den samenklank, schijnen na deze muziek tot de onmogelijkheden te behooren. Wat in dit opzicht denkbaar of bereikbaar was, wordt hier verwezenlijkt en géén jong auteur kan langs dezen weg nog eene toekomst of eene originaliteit vinden.
Ook Seroen gaf Debussy's leven in vogelvlucht, maar gelijkmatiger en chronologischer van 1891 tot 1913 (zonder de Baudelaire's en zonder de Verlaine's) van de ruim-ademende melodie der eerste periode tot den pointilleerenden stijl der Mallarmé-liederen. Ik geloof, dat wij Seroen nooit geestiger en boeiender hoorden, nooit warmer en opjuichender van intonatie, nooit subtieler van nuance dan gisteravond, waarlijk onovertrefbaar in De Rève, in de Ballade des Femmes de Paris, die ze bijna patriottisch zong (met een sublieme begeleiding van Cornelis) in het recitatief van Geneviève uit den Pelléas, in l'Evantail en Placet futile.