The Bonnie Song (Concertgebouw, kleine zaal)
De katholieke kunstkring ‘De Violier’ weet dikwijls aan zijn artistieke soirées een paedagogisch tintje te geven, door aan de uitvoering van een kunstwerk een meer wetenschappelijke verklaring te doen voorafgaan.
Ditmaal was het Jan Poortenaar, die, waarschijnlijk weinig bewust van 't groote aandeel, dat hij reeds èn als ontwerper van haar costuums, èn als begeleider heeft aan 't succes zijner echtgenoote, als altijd zeer bescheiden, wederom reliëf gaf aan haar ‘Bonnie Song’ door een beknopt overzicht van 't oude volkslied. De eenzijdige muzikale opleiding van onzen tijd heeft de muziek alleen leeren kennen als de compositie van den een of anderen componist, maar het begrip, dat ze uit het volk zelf is ontwikkeld, ging geheel verloren.
Pas in den laatsten tijd is in deze opvatting een kentering te bespeuren en komt er weer meer belangstelling voor het volkslied. In de middeleeuwen speelde het volkslied een rol van beteekenis, en waar het geheele maatschappelijk leven van religie doortrokken was, had ook de kerkzang invloed op het wereldlijk lied. Het leven van Jezus vooral werd getransponeerd in het leven van die dagen en met gebaar en in costuum voorgedragen. Zulke primitieve verbeeldingen waren ‘De drij koningen’, ‘Hoe leit dit kindeken’ en ‘Jesus' Dood’, het laatste der Hollandsche liederen, door Geertruida van Vladeracken uit te beelden. ‘'t Gezang der Kruisvaarders’ is meer een verbinding van gebed en krijgszang. Men volgde de muziek in begeleiding in kwarten of quinten: voor moderne hoorders is zulk een begeleiding echter al te eentonig.
Bij het tweede gedeelte, de Shakespeare-liederen, vertelt Poortenaar, hoe in Engeland altijd een opgewekt muzikaal concertleven is geweest, hoe Bach, Händel en Haydn daar het eerst werden geacht. Er zijn vele Engelsche componisten, maar de afgezonderdheid van het eiland liet hen onbekend.
Shakespeare moet goed met muziek bekend zijn geweest; ook moet hij een goed fluitspeler zijn geweest. En Paul Loewer, de fluitist van dezen avond demonstreerde dit in 't bijzonder door zijn begeleiding van ‘Under the greenwood tree’.
Daarna zijn de liederen der Hebriden aan de beurt, Keltische zangen, de overblijfselen van een bij uitstek muzikaal volk. Reeds in de 12e eeuw vindt men in Schotland meerstemmige liederen en zelfs hoorde men er den canon. Het is pentatonische muziek d.w.z. de toonladder werd in vijf tonen verdeeld, een indeeling, welke nu alleen nog bij Chineezen en Japanners wordt gevonden.
Het programma wordt voltooid met enkele Fransche liedjes, waarvan het 17e eeuwsche Air gai weder met fluitspel werd begeleid.
En Geertruida van Vladeracken zorgde voor mimische en muzikale illustratie.