Amsterdamsch Strijkkwartet
Onder de kwartetten, welke men sinds 1914 in ons land kon hooren, munt het ‘Amsterdamsche Strijkkwartet’ uit door bezonnenheid, door degelijkheid der muzikale opvattingen, door zorgvuldig geciseleerden klank, door evenwicht en nauwkeurigheid van samenspel, door een goed bestudeerd objectivisme van voordracht. Ik sta steeds weer verwonderd over de welgesteldheid der muziek, welke zij maken, en waartegen men geen enkele bedenking kan opperen, want zij bereiken van een vakkundig standpunt bezien inderdaad het voortreffelijke. Dat voor die rimpelloosheid dezer juiste-milieu-bekoringen af en toe iets opgeofferd wordt, wat men soms zou willen beschouwen als het wezenlijkste der muziek en der schoonheid, soms, als het pas onvergetelijk weerlichtte over de oogen, (de curieuse, zeldzame toon, dat onmisbare natuurgeluid), dat men voor het gewichtige parallelisme der indrukken nu en dan concessies schijnt te doen, moet voor lief genomen worden. Wanneer Beethoven in het middendeel der Cavatine van opus 130 b.v. aanduidt ‘beklemmt’, mag men in de vertolking van het Amsterdamsch Strijkkwartet niet een te groote of aandoenlijke mate van beklemdheid verwachten. In plaats van een angst, eene troosteloosheid uit te drukken, spelen zij deze passage bij voorkeur meer placiede. gelijk zij den aanhef der Cavatine niet in een zwoele en verlangensrijke zomeravondstemming zullen plaatsen. Neen zij geven dit, en ook de stormen, de elegie, de scherts, de vreugde, altijd behagelijk en zooals ik zei, steeds uiterst voortreffelijk.
Aldus geïntoneerd hoorden wij Haydn, Beethoven, Dvorak, die alle drie verliepen op eene waarlijk ongestoorde wijze. En Zimmermann (‘met de zijnen’) verheugden zich in een buitengewoon opgewekt applaus.