Benjaminse - Andriessen [Theo van der Bijl, La Vierge à Midi en Leo Michielsen, Klavierstukken]
Het begon vrij goed en men voelde zich langzamerhand verkillen, ineenschrompelen. Men eindigde met die algemeene verwelking van alle goede indrukken, waarin de muziek niets wenschelijks en niets interessants meer schijnt te bevatten. Het lag niet aan de zangeres als zoodanig. Er valt immers niet te twijfelen of mej. Helena Benjaminse, eene bloeiende, kreukellooze mezzo-sopraan, had haar programma wel zoo kunnen voordragen, dat het ons verheugd zou hebben, hoewel haar vibrato onbeheerscht is, hoewel zij veel te veel lucht verbruikt, hoewel de beweeglijkheid harer stem meer zeer bescheiden is. Doch het lag aan de persoonlijkheid der zangeres, dat de impressies vervlakten tot een dergelijke wezenloosheid. Zij kan zingen, maar zij kent niet de eerste eischen der voordrachtskunst, die begint met de gelaatstrekken. Zij gaat om met teksten, met verzen, jaren lang denkelijk met dezelfde teksten, waarin duidelijk omschreven voorvallen behandeld worden en zij reciteert ze gelijk ze het een minder bekend a-b-c zou doen, een Servisch of een Lithausch a-b-c bijvoorbeeld. Zij vat ze zelfs niet rakelings. En wat zou er op die manier anders van de muziek terecht komen dan een eeuwigdurend op en neer schommelend piano en forte, hoogten en laagten, plus aangeleerde expressivo's, die altijd zoo'n beetje cirkelen om een piëtistisch ondertoontje? Ik hoorde laatst, dat Johan Schoonderbeek lessen geeft in...... gevoel! Welk een onmetelijk arbeidsveld en welke productieve ontginningen wanneer hij zijne gevoelslessen zou willen combineeren met lessen in persoonlijkheid! Want letterkundige frondeurs als Frans Coenen mogen gaarne beweren, dat wij Nederlanders barre individualisten zijn, over de uniformeerende wonderkracht van een geregelde studie in gamma's en vocalises zou hij versteld staan.
Al het voorgedragene had dus een zwakken, enerveerenden kant, 't zij de oude Astorga of Paesiello, 't zij Wolf, of de geheel verbrokkelde Trepak van Moussorgski. Drie onbekende liederen van Gretchaninow, op de scheidslijn van iets en niets, noch oud noch modern, maar tamelijk effectvol, brachten even een gelukkige stijging. Ook ‘la Vierge à Midi’, van Theo v.d. Bijl op een tekst van Claudel, was vrij zuiver en raak van stemming. Ik hoorde tot dusverre niets van v.d. Bijl, dat zulke waardeerbare kwaliteiten heeft als dit lied, hoewel de eigenschappen nog gerust tienmaal geserreerder mogen worden. Dat hij nog geen stabiliteit verkreeg in zijne uitingen en geen vasten kijk op goede muziek, toonde de oppervlakkige toonzetting van het ‘Avondliedje’ (tekst van Koster).
Willem Andriessen begeleidde de zangeres. Hij droeg ook de Chromatische fantasie en fuga voor van Bach naast vijf klavierstukken van Leo Michielsen, een begaafd en muzikaal auteur, die nog geheel onder invloed staat van Chopin; goed werk maar minder geschikt voor Amsterdam. En niet omdat ons hart, onze ziel in deze dagen niet de gewone, monotone toonladders spelen, ging deze muziek ons voorbij, maar omdat zij zoo zinledig klinkt en ontdaan van alle leven. Ik waardeer de mooie krachten, welke Andriessen er aan gaf doch moet ze tegelijkertijd verspilling heeten.