[Het eerste concert dat compleet is gewijd aan Debussy]
Wij zijn, in zake stijl, nog lang niet aan het totalisme en gaan voort met de meesters te classificeeren, gelijk wij 't onze rozen en tulpen doen, alsof wij ze zelf gekweekt hebben. En toen het bleek, dat Debussy geen rondo's en scherzo's componeerde in een min of meer rustieken toon, dat hij geen adagio's schreef met min of meer plechtige, verheven of sentimenteele accenten, geen allegro's, van welke men nooit weet, waaraan zij hare voortdurende opgewektheid ontleenen, toen men zag, dat hij ook niet de geijkte gevoelens van haat, liefde, wanhoop, woede en godzaligheid ging vertolken, noemde men hem impressionist. Waarom? Waarom noemde men hem geen luminist, Debussy, die alle soorten van licht in klanken heeft uitgesproken, of sensitivist, daar hij alle gewaarwordingen in muziek heeft opgeteekend, of symbolist, daar hij het geluid tot getuigenis heeft gemaakt van menschen en dingen of animist, daar hij in alles een zingende ziel heeft gevonden, of instinctivist, daar hij alle ontroeringen tot haar diepsten oorsprong heeft nagegaan, of expressionist, daar hij vóór alles gezocht heeft naar de uitdrukking, niet naar de formule, of futurist, daar hij zoo ver van het naaste verleden en zoo ver in de naaste toekomst stond, waarom niet sensualist, of oriëntalist, of exotist, daar hij de zinnen verheerlijkt heeft en droomen noteerde, welke niet in onze streken geboren worden, waarom geen naturalist, hij die de muziek tot hare andere en betere natuur terugbracht, waarom geen realist, hij, die geen noot schreef, welke niet hare reëele beteekenis had buiten alle cliché of schablone om? Waarom niet liever dit alles dan juist ‘impressionist’, een benaming, waarover hijzelf altijd heeft gezwegen, en een naam die ook niets dan verwarring kan wekken? Want welke analogieën zou men kunnen aanwijzen tusschen den componist van het strijkkwartet, van de Baudelaire- en Verlaine-liederen, van den
Pelléas, van de Préludes voor piano, van de orcheststukken - en de schilders Claude Monet, Degas, Sisley, Signac etc?
Hij kreeg zijn etiquet door eene toevalligheid, eenvoudig omdat, toen voor Debussy de roem begon met een stijl, welke van alle bekende muziek afweek, de impressionisten het centrum vormden van de heele openbare belangstelling en omdat de eerste, die hem zoo noemde, niet goed wist wat hij schreef. Een ding staat vast: wanneer omstreeks 1890 de primitivisten of praeraphaëlieten het gewonnen hadden in macht en beteekenis van de impressionisten, dan had Debussy nu primitivist of praeraphaëliet geheeten.
Ik wil Debussy niet voortreffelijker of vollediger classificeeren dan anderen, al is het eene vruchtbare manie. En niet omdat Ruskin pas herdrukt werd in de W.B., niet omdat wij in Konijnenburg en Toorop late praeraphaëlieten kennen, ook niet omdat wij als natie verslaafd zijn aan oudheden, nog minder omdat Debussy's procédé er iets gemeen zou hebben met het procédé der praeraphaëlieten of omdat hij in zijn jeugd een tekst gecomponeerd heeft van Dante Gabriel Rossetti, wilde ik hem gaan voorstellen als primitivist; maar eenvoudig om u te doen zien, dat men hem ook zóó zou kunnen noemen, met véél recht, tot de tijd aanbreekt, dat de muziek vergenoeg gevorderd is om hem te bewonderen en te beschouwen als totalist, kortaf als musicus.
Is Debussy inderdaad niet teruggekeerd tot lang vóór Bach, lang vóór Rameau wat betreft zijne opvattingen der tonaliteit, wat betreft zijne voorliefde tot zuivere drieklanken, tot quinten-parallellen, tot faux-bourdon-accoorden, tot harmoniseeringen, welke niet in het ‘moderne’ systeem passen, tot melodie-concepties, welker oorsprong vèr ligt vóór het ‘moderne’ tonica-dominant-begrip en tot rythmen, die niet gebaseerd zijn op wat men noemt de dans? met een paar woorden: dat een groot deel zijner muzikale figuren teruggevoerd kan worden (een veel grooter deel dan in Beethoven b.v.) tot vóór 1600, wat in de muziek het primitieve, het praeraphaëlietische tijdperk aanduidt?
Heeft Debussy inderdaad niet voorliefden tot frêle (maar klare en afgeronde) gestalten, tot ijle lineatuur? Is hij niet even ascetisch meestal, om het zoo te bepalen, in het uitdrukken van persoonlijke emoties als ik weet niet welke Giotto of Angelico, of Van Eyck of Memling? is hij niet zeer zuinig en gereserveerd in de kleur, sober in het accent, is hij niet even anti-romantisch, is hij niet even ontdaan van alle ijdele en gemakkelijke pathetiek, vindt men bij hem niet diezelfde abnegatie van zijn zelf, bemint hij niet op gelijke wijze elke goddelijke en menschelijke stilte? Zorgt hij niet even liefdevol, (wat men van de impressionisten in ieder geval niet kan zeggen) voor prachtig geacheveerd werk en voor eene feillooze factuur? Ik zou nog meer verwantschappen aan kunnen halen van Debussy met de primitieven, en ik zou ze in elk stuk kunnen toelichten, en waarschijnlijk zou het ons nader brengen tot den meester. Want allen hebben wij wel met veel genegenheid gestaan voor een primitieve, wij hebben allen ook wel zuster Hadewijch, Ruysbroeck en Thomas à Kempis gelezen, wij hebben ons overgegeven met hart en ziel aan Palestrina of Orlando Lasso. Ten minste gedurende een tijd van ons leven. En evenmin als men Maeterlinck of Barrès kan lezen zonder begrip van de middeleeuwen, kan men Debussy benaderen zonder rekening te houden met onzen muzikalen vóórtijd. Eén goed-begrepen motet van Palestrina of Josquin zal ons dichter tot hem brengen dan honderd impressionisten, dit is zeker, en dat Debussy hier zooveel meer aanhangers heeft dan in Duitschland b.v. zijn wij voornamelijk verschuldigd aan onze uitstekend onderhouden verbindingen met die oude muziek, waarvan wij trouwens de scheppers zijn.
Het is dus niet, wijl de term ‘primitivist’ of ‘praeraphaëliet’ mij bij Debussy zoo noodig schijnt, dan wel omdat de term ‘impressionist’ mij steeds onzakelijk en belemmerend scheen, dat deze uitweidingen gemaakt worden. Er zou trouwens in louter muzikaal opzicht bij La Damoiselle élue, het miniatuur-oratotorium, noch bij Printemps, de suite symphonique, veel te verhalen zijn. Toen het Concertgebouw nog niet was opgericht (in 1887) waren deze werken, die gisteren als première gingen, reeds gecomponeerd en Debussy schreef ze niet alleen als Prix de Rome maar ook als vijf-en-twintig-jarige. Wij zijn er dus een beetje laat mee en ik geloof als de tekst van Rossetti's Blessed Damozel (wat ‘Gebenedijde Jonkvrouw’ zou moeten luiden om den toon te treffen) niet eene sterke primordiale warmte had, welke de componist geheel in zich opnam, dat het werk als muziek langs ons zou zijn heen gegaan. Mèt de warmte emaneert het eene zachte, heilige verkwikking, die wij niet ontvingen van ‘Printemps’, hoewel beiden even knap geschreven zijn en beiden in rechte lijn voortkomen van Richard Wagner. Het is niet moeilijk om te hooren, dat het eerste motief van La Damoiselle élue groote gelijkenis toont met wat men in den Ring gedoopt heeft als ‘Liebesglück-motiv’ en dat het karakteristieke Wagner-triool, gelijk het zich vooral in Siegfried ontplooit, bij den Printemps eene hoofdbestanddeel vormt. Niet alleen de vinding overigens is beïnvloed door Wagner, ook de ietwat vlakke harde en waterige orchestkleur is Wagneriaansch van allure en het is curieus, hoe de gedempte trompetten dat niet verhelpen.
Dit was het eerste concert, dat hier compleet gewijd was aan Debussy en zelden zijn de indrukken ongestoorder en evenwichtiger gerezen uit de heele reeks van muziek, welke vervolgd en besloten werd met de drie nocturnes. Zelfs de rust, de sereniteit en de harmonie der emoties werd hier een indruk op zich zelf. De werken zijn ook met de grootste zorg weergegeven. Mevr. Lize Ohms, wier stem vorderingen maakte en vastheid kreeg, droeg in het kleine oratorium het recitatief voor, mevr. Berthe Seroen, die vocaal en psychisch over al haar suggestie-vermogen beschikte had den grooten solo der titel-rol. Een aantal dames van Toonkunst zongen de koorpartijen in ‘La Damoiselle élue’ en in de derde der Nocturnes, die ‘Sirènes’ getiteld is. Ik zou vol lof kunnen spreken over haren blanken klank, als het niet ieder was opgevallen, dat een deel van het koor meer geschikt bleek om onpartijdige Engelen, dan om lokkende Sirenen te vertolken. Er had een kleine selectie gemaakt kunnen zijn, vooral omdat het koor te sterk in aantal was en men moge later, wensch ik, dezen goeden smaak beoefenen.
Het geheel stond onder leiding van Willem Mengelberg, die den schim van Claude Achille Debussy allen eerbied heeft bewezen, waarom wij soms vroegen. Dat hij daarvoor luide is toegejuicht is duidelijk.