Nederlandsche Opera: De Herbergprinses (Stadsschouwburg)
Het was de eerste gesubsidieerde voorstelling, bij welke alle autoriteiten, burgemeester, verschillende wethouders, commissaris der Koningin, de meeste muzikale persoonlijkheden, beroemde letterkundigen en verder een zeer aanzienlijk publiek de gast heeft willen zijn der Nederlandsche Opera.
Voor de pauze is de subsidieering ook enthousiast herdacht door Chris de Vos. Hij bleef bij het beeld der paarden, welke Koopman in zijn wagen wenscht te sturen, volgens het affiche, dat men overal zien kan. Amsterdam en het Rijk vormen een mooi tweespan; met Den Haag en Rotterdam zou het een prachtig vierspan kunnen zijn; Leiden, Utrecht en Arnhem mogen een paar hitten achterna zenden, zei ongeveer De Vos. Dit werd in détail door veel applaus onderstreept.
Men opende met ‘De Herbergprinses’, die we sinds 1915 niet gehoord hadden. Het werk heeft melodische weelden en vervoeringen, welke ieder kent en die niemand ontgaan. Als de handeling niet gestoord werd door lengten, drakerigheden en tè romantische situaties, als de telegram-stijl van den tekst een beetje gematigder was gebleven en minder het tegenwoordige revue-libretto naderde, als de componist ook hier en daar Wagner nòg beter ontweken was, zou men slechts bewonderingen hebben voor deze muzikale verrijzenis van Vlaanderen. Toen deze opera 22 jaar geleden geschreven werd (in 1896) stond zij op de hoogte van haar tijd, zelfs naast de meest moderne Italiaansche of Duitsche componisten. Nu is zij nog jong genoeg om te boeien, en wij Nederlanders, ondanks onze heele muzikale cultuur, kunnen ons niet beroemen op dit gebied een werk voortgebracht te hebben, dat zóó leeft en waarin de techniek zóó meesterlijk beheerscht wordt.
Haar nieuwe succes dankt "De Herbergprinses’ in de eerste plaats aan den dirigent Van Raalte. Hij heeft den onophoudelijker gloed, het sanguinische entrain van deze plein-air-muziek prachtig begrepen en vertolkt. Hij heeft gezorgd voor even meesleepende als rolvaste ensemble's, hij heeft uitstekend gemanoeuvreerd met de massa's, zijn versterkt orchest klonk feilloos, zijn koren en kinderkoor waren verrassend van glans en van zekerheid.
Faniella Lohoff zong de Rita, de eerste hooge rol, die ik haar zonder moeite zag overwinnen. Maar de juiste modulatie tusschen een soort van muze, welke zij is in de eerste twee bedrijven en de ‘herbergprinses’, welke zij speelt in het laatste, heeft zij niet kunnen vinden. Haar costume voor het carnaval-feest was een vergissing en in de herberg verloor zij alle distinctie. Het was mij een raadsel waarom zij er zoo op gesteld is een vaas met twee ooren te mimeeren. Helene van Raalte zong de Reynilde met een even verjongd geluid als Faniella Lohoff hare Rita. Voor de tirades over ‘kunst’ en ‘kunstbegeestering’ van Merlijn had Jules Moes, ik weet niet welk een accent van suggestie en overtuiging gevonden, dat ze absoluut aannemelijk maakte en hem een van zijn beste avonden bezorgde. Voor Rabo had men niemand beter kunnen kiezen een Anton Dirks. Hij speelde het derde bedrijf met een geweld en een driftige volbloedigheid, die het de hoogste dramatische spanning gaven.
De Bluts van Jan van Bijleveldt, werd een voortdurend succes. Van den Ploeg als Marcus was uitstekend en de Kateleyn van Joh. Zegers de Beijl, ondankbaar, moeilijk, maar verdienstelijk. Henri Engelen had de regie, die tot in de costuums van het kinderkoor accuraat was, die 't carnaval handig los en feestelijk overstroomd van kleuren gedresseerd had.
Een schitterende opening. En het zou waarschijnlijk wel de moeite waard zijn hier eens een ander werk te geven van Jan Blockx.