Amsterdamsche Opera-Vereeniging (Stadsschouwburg) [Warhold van Theo van der Bijl, De Bron van Badrah van Bernhard van den Sigtenhorst Meyer]
Door de aanwezigheid van een groot aantal musici en een aanzienlijk publiek, dat men anders slechts ontmoet op uitvoeringen van het Concertgebouw-orkest, is de Amsterdamsche Opera-Vereeniging er in geslaagd, aan haar openings-avond een officieel karakter te geven, dat de Ned. Opera nauwelijks gekend heeft bij hare inwijding op 29 Sept. 1916. Men nam alles dus hoogst serieus, vrij welwillend en weinig critisch op, zelfs de hardnekkigheid en den aandrang, waarmee men ons in de pauzes bonbons, bloemen en sigaretten te koop aanbood, om het fonds der vereeniging bruikbaar te maken. Ik geloof, dat dezen avond niets geschikter was om de ongehoorde middelmatigheid der vertooning duidelijk te maken dan zulke decoratieve omstandigheden.
Het tekstboekje gaf van de opera Warhold niet meer dan er van gespeeld werd: de proloog en het eerste bedrijf. Daardoor wordt het overbodig en onmogelijk om parallellen te trekken tusschen het libretto van den heer Cor Hermus en den roman van Adriaan van Oordt. Martinus, de aartsdiaken, heeft lange en uitvoerig verhalende solo's te declameeren, Warhold verklaart zijn liefde aan twee verschillende jonkvrouwen, (aan beiden op even lijzige manier) en zoowel hij als zijne twee jonkvrouwen blijven op een achterste plan. Het eerste bedrijf is een festijn van edelen, waarop wijsjes gezongen worden uit Coers' Liederboek. De jaloezie tusschen Warhold en Reynaldus is heel kinderlijk gedramatiseerd, terwijl de vloek waarmee Warhold beladen wordt door Martinus ook niet veel hoop geeft voor de scènische voortreffelijkheid van wat moet volgen. Welk een naïef mensch de heer Hermus is, bleek uit de hyper-flauwe grappen, welke hij den kok en den meijer laat debiteeren.
De heer Theo van der Bijl heeft zich in den trant, dien wij zoo langzaam van hem gewoon werden, aan deze opera afgesloofd. Hij bezit geen greintje persoonlijkheid en geen greintje scheppende kracht. Hij kent echter de noodige hoeveelheid compositorische formules om een aantal bladzijden dermate vol te schrijven dat men den indruk krijgt van muziek. Hij ontleent uitvoerig aan de moderne en minder moderne Italianen, ook aan Mahler, en ook aan Diepenbrock. Maar mèt dit alles kan hij ondertusschen geen samenhangende en juist-geordende compositie vervaardigen, noch in kleine, noch in groote verhoudingen, omdat elk begrip van samenstelling, van conceptie hem ontbreekt en omdat zijn poover hart eigenlijk niets uit te drukken heeft dan wat treurige algemeenheden. Het lot is in Nederland echter met de middelmatigen. Bij geen enkel volk ter wereld zou zulk een samengeraapt en onbelangrijk werk tot een uitvoering raken.
De Bron van Badrah van Sigtenhorst Meyer, welke op Warhold volgde, is evenwichtiger, bezonnener, rustiger, gematigder van structuur dan de andere, doch dit bleef hare eenige verdienste. Het oriëntaalsche of het exotische is door de Russen, door Verdi, door Massenet, ja, zelfs door Félicien David, reeds interessanter uitgebeeld dan Sigtenhorst Meyer het hier doet en dit is des te erger daar Sigtenhorst Meyer aan de weinige en de zeer schamele invallen, die hij had overdadige waarde hecht en ze in het oneindige repeteert. Bovendien is de tekst van Rient van Santen, de geschiedenis eener vallende Arabische Vestaalsche maagd, die geen vuur hoedt, maar een bron, zeer bezwarend voor de muziek. De dramatiseering van het geval was wederom hoogst kinderlijk, weinig boeiend en het hielp niets, dat de auteur zijne personen en requisieten verhief tot symbolen van 't Opperste Reine, de Berusting, etc.
De heer Van der Bijl dirigeerde zijn eigen werk. Henk van den Berg de eenacter van Sigtenhorst Meyer. Beiden toonden in dit opzicht goede eigenschappen. De Amsterdamsche Opera-Vereeniging, die opgericht werd om ‘jonge vocaal-dramatische kunstenaars gelegenheid te geven van hunne talenten het publiek te doen blijken’ had de hoofd-rollen bezet met Jules Moes, Hendrik van Oort en mevr. Heeres-Von Pater, beroepszangers. Beginnende uitstekende techniek, die Janne zong in Warhold, en Van den Elshoudt, een warme, weelderige bariton, die Achmed, 't stamhoofd, vertolkte in De Bron. De talrijke overigen behoeven nog niet vermeld te worden. Zij droegen er slechts toe bij om het peil der uitvoering te drukken. Het Utrechtsch Stedelijk Orchest begeleidde.
De Amsterdamsche Opera-Vereeniging doet herhaaldelijk en overvloedig beroep op financieelen steun. Zij heeft met deze opening haar bestaansrecht naast de Ned. Opera evenwel niet kunnen bewijzen en het schijnt ons rechtvaardig er den nadruk op te leggen, dat ieder die steunen wil en de muziek van dienst wenscht te zijn, in de eerste plaats zijn sympathie moet schenken aan onze Nederlandsche Opera.