Belgische meesters [Théo Isaye, Jongen, Franck, Gilson]
‘Open Wegen’ heeft tegenspoed bij zijne uitvoeringen. Wat 27 April geëindigd moest zijn met vijf concerten, is nu, 17 Mei, eerst aan het vierde.
Er waren geen groote indrukken; niet omdat wij allen wat vermoeid zouden zijn (weinig te verwonderen overigens na zoo'n seizoen), niet omdat de lyrische avond romantisch lijkt op den Nuit de mai van de Musset, maar omdat de muziek niet belangrijk bleek. Wij waardeeren den moed en de halsstarrigheid van Joseph Jongen, die maar doorgaat met langademige werken te componeeren, doch blijven na de Cello-sonate, gespeeld door Loevensohn, nog vuriger wenschen, dat hij het goede idee zal krijgen om al wat hem invalt te reduceeren tot één-derde. Zijn omvang staat nooit in billijke verhouding tot zijn inhoud en wat baat het dan, dat er altijd een paar mooie passages voorkomen in zijn werken? Behalve nog, dat wij Jongens neo-klassieke allures hier in Nederland reeds ontgroeiden, of daarmee bezig zijn.
De variaties voor twee piano's van den onlangs gestorven Théo Isaye (Eugène blijkt nog te leven) behooren tot de uitstekend gemaakte muziek, maar bezitten niet accent of ziel genoeg om op eenige wijze te vervoeren en zijn te gewichtig om eenvoudig te boeien, gelijk Saint-Saëns b.v. dat gedaan zou hebben. Het is echter eerbiedwaardig werk en de voorlaatste variatie (assez lent, grave) droeg zelfs eene grootsch, symphonisch donker-tragisch karakter. Het was jammer, dat de twee vleugels scherp-zwevend geïntoneerd waren, zoodat het een lichte pijniging was om te luisteren naar het bovendien niet zeer gelijke spel van mevr. Anny Mesritz-Van Velthuyzen en Evert Cornelis.
Berthe Seroen, pas ongesteld geweest, zong liederen van César Franck (Roses et Papillons; Le mariage des Roses); de teederste, de zangerigste en engelachtigste, maar niet de sterkste kant van den maître angélique. Van Gilson gaf zij ‘Elaïne’ en ‘O kom met mij’, van Leopold Wallner ‘Le passé qui file’, van Mortelmans ‘t'Avondt’ en ‘De Mandel’ (Gezelle-teksten), van August de Boeck ‘Het groetend kindje’, allemaal te vaag van stijl en te onklaar van individualiteit om beschreven of bewonderd te worden. Als mevr. Seroen ze niet gezongen had met haar dichterlijke interpretatie, haar fantasie, haar geluid, zouden wij de liederen waarschijnlijk zeer treurig en onbeduidend gevonden hebben.
De uitvoering werd wederom geheel geschraagd door Evert Cornelis, die alles speelde en begeleidde. Ik sta verbaasd over zijne werkkracht en zijn nobel enthousiasme. Te meer, omdat er in de piano-partij van Jongens sonate o.a. nog zeer persoonlijke en subtiele details waren te observeeren.
Wanneer nu het Vijfde Concert? Men moet het de trouwe melomanen in den zomer niet al te moeilijk maken.