Mahler's Achtste
Tegen Beethovens Negende, die al bijna honderd jaar is, worden nog altijd zeer geldige bedenkingen geopperd. Toch staat ze onder de menschen zoo vast als het firmament. Tegen Mahlers Achtste, geen tien jaar oud, worden nog veel meer bedenkingen gemaakt, die altijd geldig zullen blijven, die voortdurend zwaarder en lastiger zullen wegen op het werk. Toch staat ze ook vast als de sterren onder de menschen. Tot er een van die geheimzinnige, onmerkbare cyclonen komt, die Beethoven en Mahler wegvaagt voor-goed, gelijk ze Palestrina wegvaagden, die ook vast stond als het firmament, gelijk goden en menschen verdwenen zijn.
Tweeduizend jaren nadat de noten der toonladder de namen kregen van zon en planeten, componeert Mahler met zijne Achtste het zingende uitspansel, het heelal, de sferen, die beginnen te klinken, en dit klinkende universum roept met eene duizendjarige hymne den heiligen Geest aan, de scheppende Almacht, zóó fanatiek, zoo nadrukkelijk en met zooveel onberekenbare uitbundigheid en verlangende kracht, als nooit in een antiek Egyptisch of Grieksch of Asiatisch mysterie gebeurd kan zijn. Is het niet grootsch en geweldig? Alle visioenen van alle mogelijke priesters en hoogepriesters zijn hier gecondenseerd in de millioen maal vermenigvuldigde zeven noten der toonladder. Het is wonderbaarlijk. En Mahler heeft deze heilige, scheppende Almacht met het kinderlijkste vertrouwen en een eenvoudig geloof aangeroepen, naief in zijne gillende wildheid, naief in zijne zoete, smeltende extase. Zou het bij dit kosmische kader, bij deze kermende, jubelende, schreeuwende en schreiende menschheid vermeld, geanalyseerd mogen worden, dat tallooze passages leeg, ongelooflijk leelijk en grenzeloos banaal klinken? Dat de frenetiek aangeroepen Geest zich in de heele lange symphonie niet manifesteert? Dat de luwe avondlucht, de reuk der aarde, zich in de late en zoele schemering van gisteren kosmischer lieten aanvoelen dan die millioen maal vermenigvuldigde toonladder? Nu, na de zesde Amsterdamsche uitvoering der Achtste, heb ik er nóg den moed niet toe. Want een idee is ook eerbied waard, zelfs, wanneer het zeer onvolmaakt gerealiseerd is. En het idee van een zingend heelal is al zoo oud als de toren van Babel.
De titanen-moeite eener wekenlange minutieuse voorbereiding van koor en orchest moet hier in een paar woorden gehuldigd worden. Muziek doet altijd denken aan het vat der Danaïden of aan andere kwellingen van den Tartarus. Men zwoegt weken en maanden, men geeft er heel zijn hart en heel zijn kracht aan. Zij klinkt en als zij geklonken heeft, is ze onherroepelijk weg, voor immer, weg als de tijd, waarin ze klonk. Terwijl voor elke nieuwe uitvoering dezelfde titanen-moeite gedaan moet werden.
Mengelberg droeg de vertolking en sleepte mee. Daarna Urlus, buitengewoon schitterend in zijn partij en de beste tenor, dien men tot dusverre hoorde in de Achtste. Daarna Gertrude Foerstel, hoewel een beetje geaffecteerd in het steeds op dezelfde wijze aanzetten der galmende hooge noten; en ook een beetje te sensueel. Zij is niet meer de geïnspireerde, welke zij was in de dagen van Mahler. Mevrouw De Haan verving Ilona Durigo en zong met een warm, gaaf en klaar timbre, dat ik sinds lang niet van haar hoorde. Geisse-Winkel was een bariton met wat te veel zelfvoldaanheid van intonatie. Wilhelm Fente gaf een magnifieken bas. Meta Reidel heeft nog steeds een aantal onvaste, fladderende tonen. Mevr. Noordewier zong minder glorieerend dan men gehoopt had. Martine Dhont (waarom wordt zij niet in het programma vernoemd?) maakte sinds 1916 aanzienlijke vorderingen in hare rol van Magna Peccatrix.
En verder: het koor van Toonkunst, het orchest, de jongens van Den Hertog, dat alles was weer bewonderenswaardig van discipline, van nauwkeurigheid, van klank, van geestdrift, van volharding. Want de Achtste vergt reusachtige hoeveelheden energie van hare zevenhonderd uitvoerders. Doch de hoorders beseffen dat ook regelmatig en kaatsen bij het einde zooveel mogelijk terug aan bravo's en applaus. Dat hield dus zeer lang aan en Mengelberg was er centrum van dit andere dionysische feest.