Belgische Meesters [De warme en milde oprechtheid van César Franck]
‘Le brave père Franck’ en ‘le maître angélique’, deze twee onafscheidelijke bijnamen van den componist, die met Grétry Luik onsterfelijk vertegenwoordigt in de toonkunst, kenmerken alle muziek van den grooten Waal. Zij is goedhartig en engelachtig, met een grondklank van vele begraven illusies en een zachte, berustende smart. Franck was organist en doorkruiste elken dag Parijs, waar hij gewoond heeft, om gemiddeld tien uren les te geven. Hij nam elk jaar drie maanden zomer-vacantie, om te componeeren. En de som van 9 maanden les geven, tien uur per dag, eene langzame opeenstapeling van onvervulde geestdrift, van nuttelooze energie, van melancholische verlangen naar ongestoorden arbeid, van lijdzame onbevredigdheid zong hij uit in de zilvergrijze tinten van zijn werk. Dat hield hij vol, altijd ongetroost en altijd met eene schrijnende ziel, tot hij op een zijner dagelijksche tochten overreden werd door eene vuilniskar, zonder dat zijn hart ooit bitter is geworden en zonder dat zijn aangeboren zoetstreelende lyriek hem ooit begeven heeft. In verband met zijne biografie zijn Franck's suave bijnamen dus wèl eeretitels.
Dat hij niet alle illusies verwezenlijkt, welke men zich droomt van eene machtige muziek, kan tegenwoordig erkend worden, Franck heeft het leven te eenzijdig, hartstochteloos, gemoedelijk aanschouwd en gegrepen. Zijn gelaten geest en zijn latente vermoeidheid uit zich nog anders dan in den droeven grondklank, in de gedekte, kwijnende kleur. In wezen was Franck geen Dichter, geen vinder of ontdekker van den eersten rang, gelijk Beethoven, Berlioz, Wagner of Debussy het waren, steeds onuitputtelijk, steeds nieuw, met eene vruchtbare verscheidenheid. En deze beperktheid van zijn genie is door zijn eentonig lot nog onderstreept. De melodiek van Franck is kortademig, hij repeteert graag een motief met een kleinen variant, de onderverdeeling der rhythmen is te gelijkmatig, eentonig zelfs, zij wijst op eene onmiskenbare psychische traagheid, want het kortademige zoowel als het gelijkmatige zijn procédé geworden in zijne meest grootsche scheppingen.
Franck echter heeft altijd eene warme en milde oprechtheid behouden. Ook door zijne dorre momenten klinkt zijn simpel en roerend hart. Zijne tekorten bovendien worden opgewogen door eene intellectueele fantasie, die waakzaam was als bij een middeleeuwer en die aan zijne inspiraties deelneemt op eene wijze, welke ongeëvenaard mag heeten. Franck als vakman, als ‘toonzetter’, schreef slechts volmaakte dingen en bij alles wat hoort tot het handwerk, de constructie, de belijning, de groepeering der emoties, de nuanceering der harmonieën, bereikt hij het magistrale, het onaantastbare.
‘Open Wegen’, de Belgische, moderne kunstkring, heeft Franck gevierd met eene matinee, waarop vertegenwoordigd waren het strijkkwartet, het piano-kwintet en de Prélude, air et final. Franck geldt ons zonder twijfel niet meer als ‘modern componist’, doch wij zijn ‘Open Wegen’ dankbaar voor de auditie van twee standaardstukken (het kwartet en het kwintet), die niet ‘populair’ genoeg zijn om zonder protectoraat op onze programma's te blijven. Het Hollandsch Strijkkwartet was de voornaamste vertolker. Men kon zelden merken, dat de muziek lang onuitgevoerd gelegen had, zóó voortreffelijk was het samenspel, doch het karakter van Franck werd gemist. Het ging schuil in een overmaat van brio en weinig bezonken voortvarendheid (of gejaagdheid), welke met le brave père en met le maître angélique in tegenspraak zijn. Alleen Evert Cornelis trof de hemelsche stilte, de meditatie, de wijdheid en vooral de gevoelige, suggestieve intonatie als solist, vooral in de aria en de finale, die schitterend zijn voorgedragen, de een met een sublieme poëzie, de ander met een sublieme ongerustheid.