Canivez - Cornelis [Debussy gestorven - zijn Violoncel-sonate]
Van Beethoven wordt steeds vermeld, dat hij stierf tijdens een zwaar onweer, van Debussy zal voortaan verhaald worden, dat hij stierf terwijl het Duitsche kanon de blinde bommen wierp naar Parijs, dat hij stierf tijdens den gruwelijken, mannenmoordenden slag, die beslissen moest over zijn land. Zoo ging hij naar het schimmenrijk te midden van den wreedsten Dies Irae, zoo scheidde hij uit het zelden gelukkige leven, zoo dacht hij zijne laatste gedachte, te midden der worsteling en onzeker van de toekomst.
Slechts met het oog naar de toekomst kan de groote hernieuwer, die in elke soort muziek, - het lied, het drama, de orchest-compositie, de piano, de sonate, de a-cappella-zang - nieuwe schoonheid en nieuwe vormen geschapen heeft, waardig herdacht worden. Hij ondernam niets, in geen enkel onderdeel zijner kunst, of het gaf perspectieven naar eene onvermoede en onbekende wereld, welke hij ons achterliet als erfdeel. En ik zal trachten, die herdenking hem binnenkort zoo goed mogelijk te wijden.
Dat alles phantastisch nieuw is, wat Debussy ontwierp toonen nog de laatste werken, welke hij kort voor zijn dood schreef. Want stel u slechts voor, hoe ieder componist ter wereld, wie ook, eene violoncel-sonate zou concipieeren, of concipieerde, en vergelijk ze met die van Debussy, waar elke maat aanwijst, hoe een geniale geest bij een zoo ouderwetsche combinatie als piano en cello, droomen en wonderen dicht, mogelijkheden opent.
Dat het werk behalve nieuw, ook van een overweldigende, ontroerende schoonheid is, hoorde ik nooit beter dan gisteravond van Canivez en Evert Cornelis, die het speelden met zulk een doordringend accent, en zoo rijk onderverdeelde emoties, dat men de muziek nauwelijks terugkende. Maar Canivez leek me ook wel herboren, licht en zeker en van binnen uit en bezield en met kennis der ontroeringen gelijk hij voordroeg. Terwijl Cornelis als steeds, wanneer hij zóó bewonderenswaardig gedisponeerd is, den meester zelf raakt en levend oproept.