Belgische meesters (Concertgebouw, kleine zaal) [Guillaume Lekeu en Joseph Jongen]
Het eerste concert der serie, welke de kunstkring ‘Open Wegen’ organiseert van Belgische meesters, vond gistermiddag plaats voor een gehoor, dat bijna uitsluitend bestond uit hedendaagsche schilders. Men heeft mij dus wederom verzocht de bezwaren te ontvouwen tegen de decoratieve eigenaardigheden der kleine zaal. En dezen middag in het gemengde licht van zon en electriciteit leek het wel héél erg. De complete afwezigheid van stemming was eene foltering voor de ziel van elk normaal mensch.
Het programma, uitgevoerd door Evert Cornelis, Hendrik Rijnbergen, Marix Loevensohn en Ferd. Helmann, ging niet boven de verwachtingen. Het piano-kwartet van Guillaume Lekeu werd dezen winter nog hier gespeeld door het Haagsche Strijkkwartet en Henriëtte Roll, terwijl wij van Joseph Jongen genoeg kennen om hem niet zoo hoog te waardeeren als de woordvoerder der muzikale afdeeling van ‘Open Wegen’, de heer Loevensohn, die voor dit concert een breedvoerige toelichting samenstelde, waarin hij schrijft over Lekeu, Jongen - en zich zelf.
Men had in ieder geval niet moeten beginnen met Jongen's trio (piano, viool en violoncel), langdradig jeugdwerk, dat misschien interessant had kunnen worden, wanneer de auteur zijne gewaarwordingen geuit had in een tienmaal gedrongener bestek. Van zijn kwartet (piano, viool, alt, violoncel) kon ik wegens Faust slechts de twee eerste deelen en een stuk van het adagio hooren. Het is opgewekte, enthousiaste muziek, wijd uitgesponnen, knap geschreven, met veel klassieke allures, zonder merkbare persoonlijke contours en met accenten, die nergens geconcentreerd genoeg zijn om te overmeesteren. Maar het is niet vervelend, gelijk zijn trio.
De spelers, die ieder hun individueelen aard en verdienste hebben, vormden geen onfeilbaar ensemble! Er viel echter op te merken, dat Ferd. Helmann, attaque der tweede violen van het Concertgebouworkest, de beste altist is, die men gedurende de laatste jaren hier hoorde. Hij bespeelt zijne viola in een viriel, bronzen, boeiend timbre en met eene techniek, welke die van verschillende beroepsaltisten overtreft. Er is zulk een gebrek aan noemenswaardige altisten, dat men hem den raad zou willen geven zich hoofdzakelijk aan dit instrument te geven.