[Etude symphonique van Gustave Samazeuilh, Polyeucte van Paul Dukas en Beethovens Vierde]
Als Gustave Samazeuilh in zijn ‘étude symphonique’ maar de helft had uitgedrukt van de muzikale zaken, waarover in zijne toelichting gesproken wordt: de beklemmende en weidsche mythe Prometheus, in strijd tegen Zeus en het noodlot, omgeven door de ontelbare menschen, door de Godinnen der Natuur, met haar wiegend en hartstochtelijk gezang, die zonder verwijl zijne smart verlevendigen, - dan zou hij een werk geschreven hebben, dramatisch, afwisselend en aangrijpend genoeg om het te instrumenteeren voor een orchest van 70 man, met de Wagneriaansche bezetting. Zóó echter, aan den leiband van ‘La Nof’, van Elémir Bourges, dat niemand kent, noch hier, noch in Frankrijk, die zich weer beroept op Eschylus en Shelley, is het te veel buiten verband gebleven met het doorluchtige onderwerp en met die twee doorluchtige dichters, waarvan het niet 't honderdste deel uitdrukt. En ook als absolute muziek, werd het niet beklemmend, niet weidsch en niet ruim. Voor zoover Samazeuihl smart grijpbaar maakt in de klanken, is het de chromatische kwijning van Tristan en de grijze hopeloosheid of de abnegatie der Wagneriaansche basclarinet. Groote lijnen, duidelijke tegenstellingen vindt men er niet; de auteur laat zijn zwaar, compact ensemble niet los en nergens vindt hij het verlossende accent, dat bevrijdt van den druk der opgeblazen leegheid. Dit waren onze gewaarwordingen wat het expressieve gehalte betreft. Het technische gedeelte staat op een onbeschrijfbaar prijzenswaardig peil. Hij hanteert het materiaal met een volkomen meesterschap, men kan overal gelukkige fragmenten aanhalen, men kan er de geheele compositie-techniek mee doceeren, hoe het moet en hoe het niet moet. Maar dat alles heeft den componist niet gebaat, want de geest, welke het emaneert is droog, levenloos, verstikkend en de impressie valt niet te redden door eene warme en schitterende vertolking als Evert Cornelis er van gaf. De ‘étude
symphonique’ werd zeer koel ontvangen en dat spijt me voor Samazeuilh, van wiens strijkkwartet ik goede herinneringen heb. Niet alleen de ‘symphonie’ gaat den Franschman niet af, zelfs de diepzinnige ‘symphonische studie’ niet. Hij mag het woord van Debussy ter harte nemen, dat deze helderziende meester pas onlangs schreef als inleiding tot ‘Pour la musique française’ (eene serie van 12 causeries, gehouden te Lyon):
‘Retrouvons notre liberté, nos formes: les ayant inventées pour la plupart, il est juste que nous les conservions; il n'en est pas de plus belles.
Ne nous essouflons plus à écrire des symphonies, pour lesquelles nous tendons nos muscles sans résultat bien appréciable. Au besoin, préférons-leur l'opérette.’
Eene andere noviteit, welke Cornelis speelde, de ouverture ‘Polyeucte’ van Paul Dukas, 27 jaar, toen hij ze schreef, is even breed en even voortreffelijk ontworpen in den romantischen heldenstijl, doch heeft het nadeel, dat haar hoofdthema, hoewel geheel anders geconstrueerd, voortdurend Lohengrin-assonanties wekt (nie sollst du mich befragen) dat de allure van het stuk lijdt aan eene zekere logge en morbide zwaarwichtigheid, en dat de gevoelens en de avonturen van Corneille's Polyeucte zoo onmetelijk ver van ons liggen. Maar hier en daar heeft het een verre en een rythmische meesleependheid, welke van Franck stammen en die het bewaren voor de eindeloosheid, van uitstekende thematische doorvoeringen. Het eindigt echter in een Hemel van Berlioz.
Ook dit werk kon niet veel enthousiasme wekken, doch daarom behoeft men niet aan de Fransche muziek te wanhopen. Iedereen weet, dat er boeiender premières gegeven kunnen worden. Cornelis in de eerste plaats; die scherpzinnigheid mag iedereen hem toedichten.
De dirigent heeft ondertusschen de heele zaal verrukt met eene weinig gespeelde symphonie van Mozart, vol Italiaansche melodiek, vol bekoringen van eenvoud en zangerigheid, prachtig gedirigeerde gratie. En na de pauze heeft hij elke teleurstelling weggevaagd met Beethoven's Vierde, overstraald van een zeer persoonlijken, milden en lyrischen glans, tintelend van jeugd en poëzie, vervoerend van geluk. Zoodat nu twee symphonieën uitbundig zijn toegejuicht, wat niet te weinig is voor een mooi concert.