[Diepenbrock versus Röntgen - Enrico Bossi]
Diepenbrock leidde de eerste helft van het programma. Als Messchaert te elfder ure niet ongesteld was geworden, zou men een cyclus van veertien Bredero-liederen gehoord hebben, gecomponeerd door Julius Röntgen. Aan den vleugel zou de componist gezeten hebben. Het orchest had mogen toezien. De serie ware slechts afgewisseld met eene suite van Oud-Hollandsche dansen, gemakkelijk en overzichtelijk geïnstrumenteerd, een kinderlijk en hanteerbaar partituurtje onder leiding van Mengelberg. En in de annalen van het Concertgebouw had dan deze uitvoering opgeteekend mogen worden als een proeve van Mengelberg's ‘geestkrachtelijk’ talent gedurende de Paaschweek, welke (voor de muziek) dezen Donderdag begonnen is. Men ziet, hoe men die Paaschweek niet moet overdrijven noch de geestkrachtelijkheid.
Maar Messchaert zong niet en de 14 Bredero-liederen, welke eigenlijk in de kleine zaal thuis hooren, werden vervangen door het ‘Konzertstück’ voor orgel en orchest van Enrico Bossi, met Louis Robert als solist. Het is een lange compositie op een schraal thema, dat naar de wijze van César Franck wordt afgesponnen, doch zonder diens instinct voor poëzie, zonder diens phantasie, vindingrijkdom en bloeiende techniek. Het vermoeide en men raakte uitgeput. Zoo was dit programma, in zijn opzet en in zijn wijziging, een model van middelpunt-vliedende onevenwichtigheden en het leek onmogelijk hij 't einde der uitvoering het begin te herdenken. Wat gespaard werd door Röntgen, verstikte onder de emanaties van Bossi, die zijn schraal motief met een wonderbaarlijke hardnekigheid in onze hoofden heeft willen stampen.
Toch bleef de antithese Diepenbrock-Röntgen gesteld: aan den eenen kant de dichter van droomen, de visionair, de schepper van kleuren en ontroeringen, de meester der irreëele werelden, de kunstenaar; aan den anderen kant de geroutineerde handwerkman, achtenswaardig componist, de vertegenwoordiger van het gezond verstand en der schoolsche wijsheid, die nooit een vermoeden kende, dat de muziek verder reikt dan de noten. Eenerzijds de aristocraat van gebaar, van geest, van techniek, van gedachten en gevoelens, anderzijds het volmaakste type van den bourgeois satisfait, naïef en ongeëvenaard in zijn bekrompenheid, betrekkelijk en begrensd in al zijn hoedanigheden. Wij leven wel onder een zaligen muzikalen godsvrede en in een heerlijk Aardsch-Paradijs. Het moet daarom vermeld worden, dat de leeuw Diepenbrock geestdriftig is toegejuicht, maar dat ook het schaap Röntgen herhaalde malen werd teruggeroepen. Wat mij zonderling te moede stemde. Want ik kon niet wennen aan de paring van zulke exorbitante onevenredigheden.
Diepenbrock dirigeerde zijne ouverture van ‘De Vogels’, het ‘Lied van de Hop’ (waarin Van Tulder met succes de zeer zware tenorpartij zong) en de Marsyas-muziek. Wat mij Marsyas dierbaar en onvergetelijk maakte, de warme zomerweelde, de atmosfeer van alles overschijnende zon, de universeele zangerigheid, de overal opruischende bezieling, vind ik in het middendeel van De Vogels terug, ruimer, meesterlijker, krachtiger, nieuwer, nòg overstelpender, nòg suggestiever, en ook gezongen in een langademiger lyriek van weidschere en breeder golvende periodes.
Mengelberg interesseert zich de laatste maanden voor verschillende Nederlandsche componisten, wier partituren zeer overzichtelijk zijn. Hij moet langzaamaan een stap verder gaan en nu deze ter hand nemen. Het is te luxueus om ook plaatsvervangers te stellen gedurende zijne eigen aanwezigheid.