Dr. Richard Strauss [Mozarts Jupiter-symphonie en Strauss' Don Juan en Eine Alpensinfonie]
Strauss' Mozart-dirigeeren was een zeer beperkt genoegen. Zijn geest, die toch de geest is van Duitschlands grootsten levenden componist, weerspiegelde Mozart gelijk de eerste de beste geroutineerde kapelmeester zonder geest hem weerspiegelt. Het begin-allegro der Jupiter-symphonie verliep met dezelfde gewone oppervlakkigheden, met datzelfde gemis aan eene superieure atmosfeer in de meestal schertsende en bekoorlijke melodieën, met diezelfde droge, academische schoolschheid, welke men sinds jaren her gewoon is en waarbij men zich dus neerlegt. Wanneer men de dirigenten zoo Mozart ziet spelen zou men wanen, dat niet één moment van schoonheid, van verwondering of van verrukking Mozart's ziel ooit heeft opgeluisterd. Het tweede deel, een tikje transparanter in de omfloerste kleur dan wij het kennen, droeg geen persoonlijke kenmerken van Strauss en muntte evenmin uit door bijzondere intensiviteit der amoureuse, nachtelijke stemmingen, noch door eenige andere opgeroepen poëzieën. Men had verwacht, dat het lyrische temperament van Strauss hier zou opademen en dat deze onsterflijke verteederingen, deze aanbiddelijke verliefdheid behalve haar klank ook haar leven zouden krijgen. Doch hij nam ook het Menuet in de gewone, onbekoorlijke passen, met de bekende door-en-door burgerlijke accenten. Dus zelfs Strauss heeft zich nooit een Haydn- of Mozart-menuet gereconstrueerd in 't historisch milieu, in de gebaren van toen en in de precieuse, voorzichtige, lieve en over-charmante gevoelswereld dier dagen! Het zal natuurlijk nooit te bewijzen zijn met feiten, maar het is eene psychologische onmogelijkheid, dat achttiende eeuwsche aristocraten (voor wie deze muziek geschreven werd) ooit gedanst hebben op zulke onsierlijke, onbuigzame, harde en geborneerde rhythmen. Elke vierkante centimeter rococo, Louis XV, Louis XVI protesteert tegen die internationale schoolmeesters-opvatting der musici. Ik had gehoopt, dat de intuïtie Strauss
tenminste dààrvoor behoed zou hebben. De Finale der symphonie kan alleen vermeld worden om het voortvarende, energieke tempo. Intonaties, welke parallel liepen met die snelle beweging, heeft men echter niet bespeurd, ook geen afzonderlijke vurigheid, gloed of schoon enthousiasme. Het bleef wederom bij de noten (niet bewonderenswaardig overigens van klaarheid of afronding) en het eenige resultaat na Strauss' Jupiter-symphonie was teleurstelling voor te ongemotiveerde en hooggespannen verwachtingen.
Hij gaf zijn Don Juan anders dan op het concert van 13 Nov. 1917. Hij stond weer midden in de muziek en maakte ze actiever en opzweepender. Zijne reproductie naderde nu dichter die van Mengelberg, al zijn Mengelbergs krachtsontplooiingen nog steeds driemaal feller en onbedwongener dan de relatieve Straussiaansche mildheid. In verhouding tot de bijna ononderbroken, kale, primitieve en ongenuanceerde diatonie, tot het eeuwige, hopeloos-vlakke majeur, in verhouding ook tot de weinige, schrale gevoelsmodulaties was deze Don Juan me echter reeds te agressief. Het eindeloos snoevende, pocherige en loswaaiend fanfaronneerende past in de laatste plaats bij vertellingen van liefdesavonturen. De legendaire Don Juan verdient dit gemis aan goeden smaak niet. Men kon uit deze vertolking daarom alleen concludeeren, dat Strauss eene depressie, eene inzinking, welke men heilzaam mocht achten uit zuiver-aesthetische overwegingen, voorbarig te boven kwam.
Tegen de Alpensymphonie ondervond ik dezelfde gemoedsbezwaren als bij de eerste uitvoering, die nu twee jaar geleden is. Zij staat tot Strauss' overige werken als Die Schlacht von Vittoria van Beethoven tot zijne vijfde symphonie. Alle thema's, waaruit deze muzikale Alpentocht is opgebouwd missen karakter en persoonlijkheid. Het scenario der bergbeklimming is afgezaagd en onbelangrijk. Van de emoties, welke deze compositie tracht te wekken, was geen enkele onbekend voordat het werk geschreven werd. Nieuwe technische problemen worden er noch behandeld noch opgelost. Rest alleen de instrumentale meesterschap, die inderdaad buitengewoon virtuoos mag heeten.
En de Dondermachine. Men scheen over de vorige (die meer ratelde) niet tevreden te zijn en construeerde een nieuwe. Zij lijkt nu op een klein biljart en er wordt op geranseld met twee reusachtige vilten hamers. Het geluid is dof en somber; het bespelen van dit instrument schijnt evenwel een beetje belachelijk te zijn. Men lachte ten minste algemeen bij wat voor Richard Strauss het indrukwekkendste, aangrijpendste en verpletterendste moment beteekent. Ik begrijp dit lachen niet. Want men deelt er slechts door mede, dat men van den meester geen jota begrijpt. Zoo deze Donder inderdaad belachelijk was - en niet tragisch - dan had niemand mogen applaudisseeren.