Elise Menagé Challa [Liederen van Ruyneman, Voormolen, Ropartz, Rachmaninov, Moussorgsky en Diepenbrock, Willem Andriessen solo in Chopin, Ravel en Debussy]
Acht nieuwe liederen.
Twee van Rachmaninoff, waarin l'âme slave met al haar groote, getourmenteerde verlangens naar geluk, naar den innerlijken vrede, naar de eindeloosheid van een eeuwigen droom met dezelfde schrijnende oprechtheid der slavische ziel is uitgedrukt. Meesterstukken van zachte en hartstochtelijke melodie, van overkropte, sidderende stemmingen, van weenende verrukking.
Daarna twee Tagore-Wijzangen van Dan. Ruyneman, wien de voorspoed naloopt, - bij de uitgevers en in de concertzaal, want alles wordt hem gedrukt en gezongen achterna gedragen. En ik wilde, dat hij deze buitenkansen verdiende. Maar zoo coulant hij dikwijls schrijft in zijn Sonatine, zijn viool-sonate, zijn pianostukjes, zoo gewrongen berekende hij zijne liederen, welke dateeren van 1915. Bijna alle tekst-accenten liggen verkeerd, bijna alle intonaties zijn overdreven en alles wat simpel moet klinken, natuurlijk en rustig, bezonnen in de expressie, is pathetisch, bombastisch en rhethorisch verdraaid. Ook in de geforceerde harmoniek kan men den meditatieven Tagore geen slechteren dienst bewijzen dan hem zóó op muziek te zetten. Het modernisme heeft Ruyneman nog niet veel goed gedaan.
Toen twee liederen van Alex Voormolen, een ‘chanson arabe’ en het ‘Nous n'irons plus aux bois’, dat Ingenhoven in herfstachtige en virtuose klank-huiveringen gecomponeerd heeft voor vierstemmig a-cappella-koor. Voormolen behandelde beide liederen haast uitsluitend recitativisch. Hij maakte er zorgvuldig en fijn genoteerde declamaties van, spaarzaam belicht door een paar piano-accoorden. Het werd impressionisme, dat heel zuinig omspringt met de zingende muziek, heel zuinig met de kleur en heel zuinig met de teekening.
Verder nog een Soir d'adieu van Guy Ropartz, eene prachtig-gedragen vertolking der stilte, allengs leeger, zuiverder, dieper, warmer, hoorbaarder. En ten slotte eene geestige, bekoorlijke, maar zwerfzieke en dikwijls onderbroken ‘Sérénade’ van Gabriel Grovlez.
Menagé Challa is grandioos van ontroeringen geweest in Rachmaninoff, wiens ‘Goudgolvend korenveld’ en ‘Eigen leed’ zij zong in het Russisch. Tusschen dezen suggestieven, aangrijpenden Rachmaninoff en Ropartz lag de lacune. Zij gaf Moussorgski (Un brave en La Reine) dezen keer tè geweldig en tè monumentaal van dictie. Zij had hier en in de liederen van Ruyneman en Voormolen eene te onbeheerschte en eentonige neiging om elk geschikt woord te onderstreepen met dramatische en expressieve accenten, om de medeklinkers te chargeeren alsof zij in eene groote zaal stond. Haar weelderig geluid hield ook te zelden het evenwicht tusschen het intieme lied, de kleine ruimte en de exuberante praal der stem. Het scheen me ook toe, dat ‘Recueillement’ en ‘Puisque l'aube grandit’ van Diepenbrock nog aanzienlijk geretoucheerd hadden mogen worden.
Menagé Challa is een onzer schitterendste stemmen en in haar timbre, haar kracht en haar glans slechts te vergelijken met Liesbeth Meissner. Haar ontbreekt niets dan raffinement (alles wordt al-fresco voorgedragen), eene voortdurende, uiterst waakzame liefde voor de schoonheid en de volmaaktheid in het detail, in het miniatuur en... de gewoonte der kleine zaal. Men kon zich dezen avond afvragen of zij verstandig doet om liederen-zangeres te worden en of de Opera niet eene onwaardeerbare stem aan haar verliest.
Willem Andriessen begeleidde en trad als solist op met Chopin, Ravel en Debussy. Ik heb de wonderbaarlijkste, nooit-vermoede en buitengewoon gedurfde piano-flageoletten van hem gehoord in ‘Nous n'irons plus aux bois’ van Voormolen. Dat was fantastisch van subtiliteit.