Ilona Durigo [Een aria van Gluck en liederen van Schubert, Wolf en Othmar Schoeck]
Zooals mevr. Ilona Durigo een voorspel mimeert en op haar gelaat onmiddellijk de stemming weerspiegelt van elk gedicht, zooals zij een tusschenspel of een naspel meeleeft, met bewegende oogen, met stille oogen, en alle sentimenten speelt, de schalksche, de gevoelig-verliefde met droomerige blikken, de zacht-hymnische met priesteresse-houding, de begeesterde met vurig gelaat, de coquette, de smachtende, de spottende, de gemoedelijke - zie, in zijn genre is dat alles volmaakt en vooral effectvol, zooals mevr. Durigo het doet, en tientallen onzer zangeressen, die dezelfde liederen zingen, zouden van haar kunnen leeren in dit opzicht. Het moet echter vermeld worden, dat deze stijl alleen past bij de lieve romantische genre-gevalletjes, bij de pittoreske en ideale Biedermeier-wereld der Duitsche lyriek, bij de over 't algemeen burgerlijke, dikwijls spietsburgerlijke Kleinmalerei, der vergeten en wonderbaarlijk slechte of middelmatige dichters, welke door een meester als Schubert b.v. op muziek zijn gezet. Dat het slechte vers bij deze wijze van voordragen dikwijls domineert boven de muziek is een nadeel voor de mogelijke schoonheid, doch deze weegt niet op tegen het succes, dat de mimeerende zangeres behaalt. Dat mevr. Durigo hare manier van voordragen niet kan uitoefenen bij goede of hij sublieme verzen behoeft geen beletsel te zijn. Zij vermijdt ze eenvoudig.
De altiste bereikte er buitengewone successen mee en 't was merkwaardig om na te gaan, hoe deze voor 9/10 het gevolg waren van de persoonlijke verschijning en van de werkelijk afdoende uitbeeldings-methode. Want mooie, warme, expressieve tonen in het laagste, enkele stralende en overmeesterende tonen - (die ondertusschen nauwelijks nog piano of pianissimo kunnen ingezet worden) in het hoogste register daargelaten, behoort de gouden, de weelderige altstem van mevr. Durigo tot het verleden. De pracht, de ongereptheid, de bloeiende gaafheid van het heele middenregister is verdwenen, het geluid werd vlak, dor, gedekt, ondoorzichtig en verloor alle bekoorlijkheid. Over eenigen tijd schijnt zij de zeer eenzijdige voortreffelijkheid en aantrekkingskracht te zullen bezitten van een Ludwig Wüllner.
Het programma telde Gluck, Schubert, Wolf en Othmar Schoeck. Schoeck heeft een aardige, melodieuse begaafdheid en werkt verder op Wagner-Wolf zonder zich om individualiteit of nieuwe wegen veel te bekommeren. Toch werden ‘Auf meines Kindes Tod’ (van Eichendorff), uitstekend liggend voor Durigo in haar mooiste register en even expressief als gereserveerd vertolkt, met ‘Das Bescheidene Wünschelein’ (van Carl Spitteler) zangerig en simpel, de beste momenten van den avond. Haar Schubert was ongelukkig gekozen (‘Im Frühling’ kan er muzikaal niet mee door in dezen tijd), voor Gluck bezit zij niet meer de gave, betooverende stem en bij Wolf moest haar mime stijlloos heeten. Wolf verlangt een meer interieure intonatie en meer interieure overtuigingen dan dit bijna enkel-uiterlijke vertoon van ‘tekstbegrip’.
Marcel van Gool begeleidde en ik verzwijg niet, dat iets artistieks, iets herscheppends zich begint te ontwikkelen in zijn spel. Het deed mij genoegen nuances te merken van kleur, van sensitivisme en van atmosfeer rondom de noten. Nu en dan schijnt eene critiek goed te doen en ik verheugde mij daarover.