De zaak Mengelberg - De leiding van het Concert-Gebouw-Orchest - Amsterdam of Frankfort?
Na ons artikel van 24 Dec. had de heer Mengelberg hulp noodig. Hij die herhaalde malen gezegd heeft de critici, parasieten der openbare meening heetten ze onlangs in de programma's van het Concertgebouw, te verachten, vond in alle uithoeken onzer pers bolwerken en verdedigers. O, Mengelberg weet, waarom de parasieten der openbare meening verachtelijk zijn; hij weet precies hoeveel calorieën karakter zij kunnen afstaan; hij schat hunne imbeciliteit, hunne kortzichtigheid, serviliteit, afhankelijkheid, bekrompenheid, hun niet-verder-kijken-dan-de-neus-lang-is, met zijn practischen speurzin.
Hij had dus hulp noodig. En de in domme serviliteit allen overtreffende Mengelberg-parasiet, de ‘krinkelende, winkelende’ Amsterdamsche ‘muziek-correspondent’ der N.R.Ct. vernam het gerucht over een ‘mogelijk heengaan’ van Mengelberg. De bekende onslijtbare truc, die reeds herhaalde malen dienst deed voor de ‘hoogere eischen’ van den dirigent.
De heele N.R.Ct. nam het gerucht over als leidmotief. De Haagsche en Rotterdamsche verslaggevers gingen het beiden een ramp vinden, als Mengelberg vertrok, een zegen als hij zou blijven.
Waarheen de dirigent zou gaan meldden de strategische geruchten niet. Wanneer ze dit kònden melden, was het ook geen truc, geen doorgestoken kaart. Ja... waarheen zou Mengelberg eigenlijk gaan? Laat hij het eens zeggen. Naar Frankfort, waar alle parasieten der openbare meening hem doodzwijgen? Waar zijn bestuur hem met koppigheid en bovenmenschelijke moeite handhaaft? Waar hij na den oorlog nog een zwaarderen dobber zal hebben? Naar Frankfort, waar hij 21 concerten geeft tegen 90 in Nederland, waar dus zijne inkomsten naar verhouding zijn? Hij denkt er niet aan. En waarheen dan? Vacatures zijn er niet en worden niet met een handomdraaien gemaakt. Altijd op tournée? Wat is een reis-dirigent zonder pied-à-terre, zonder eene lijdzame melk-koe, welke hij naar believen exploiteert? Dacht men bovendien, dat de lotgevallen van Kes, die, eenmaal uit Amsterdam, roemloos verder leefde aan derde-rangsinstituten, Mengelberg niets leerden? Dacht men ten laatste, dat Mengelberg, die zijn Amsterdamsch Bestuur plooit gelijk hij wil, die zijn publiek paait gelijk hij wil, die zijne Nederlandsche pers biologeert naar verkiezing, alles ten behoeve van de meest sublieme melk-koe, welke ooit een dirigent ter beschikking stond, dacht men dat Mengelberg in zijn lange loopbaan reeds één minuut overwogen heeft, om dit beloofde land vrijwillig prijs te geven?
Men ziet dus hoe mateloos ver de serviliteit gaat eener pers, welke zulke geruchten als serieus verspreidt, hoe handig zij is in het verbloemen der feiten, hoe beklagenswaardig Mengelberg zich moet voelen, die voor-zich-alleen zijn bestuur ongeveer de helft kost van wat ons hééle orchest kost, - wanneer de feiten zonder sentimenteele of persoonlijke overwegingen worden recht gezet.
Er is ononderbroken actie geweest. ‘Het Vaderland’ nam een ingezonden stuk op van mr. W.G. de Marez Oyens, gedateerd 7 Febr. Met een delicate toespeling vraagt hij: ‘Mogen wij zwijgen?’ Ondanks de ‘genotvolle, prettige, mondaine uren’, welke deze heer doorbracht ‘in de concertzalen, waar Mengelberg dirigeerde’, hapert er iets aan de Concertgebouw-organisatie, maar ‘hij moet zijne getrouwen, in het volle aantal, steeds om zich weten.’ De hoofdredactie van ‘Het Vaderland’, benutte deze gelegenheid om te spreken van een ‘politieke actie’, welke wij tegen Mengelberg zouden voeren. Bewijzen voor deze beschuldiging worden niet gegeven en het feit schijnt dus voor de hand te liggen. Nu - de hoofdredactie van ‘Het Vad.’ occupeert zich niet met muziek of kunst en moet dan wel anders argumenteeren.
Alles is immers tot argument geworden. Een H.O. (yens), bankier, is door Mengelberg uitgenoodigd om de triomf-reis naar Weenen mee te maken. En de ‘N.R.Ct.’ bevat een paar weken later een woordenrijk feuilleton over de fuiven, welke gegeven zijn, de critici (parasieten!!), welke men gesproken of bezocht heeft, de vleiende persstemmen worden in 't origineel afgedrukt en van de beroemde mannen, wier hand men mocht drukken, wordt er niet één vergeten. Alles krijgt de waarde van argument. ‘Het Handelsblad’, dat protesten tegen Mengelberg weigert, nam in zijn avondblad van 26 Februari een ingezonden stuk op van ‘een Toonkunstlid’, dat handelde over eene repetitie van Mahlers Tweede. Men heeft Mengelberg nog nooit zóó dom en weerzinwekkend uitgeteekend als matador van mannelijkheid en ik heb nooit eene antipathieker uiting van hysterie onder oogen gehad. Als apothese van dubbelzinnige adoratie is het een schande voor de mentaliteit van het Nederlandsche volk, dat gedesequilibreerde mannen of vrouwen, lijdend aan te veel ‘papperigheid’ (dit is behalve ‘gespannen lichamen’ een der thema's van de aetherische ontboezeming), op die wijze ongecensureerd de parasiet spelen, in een groot, overigen vrij ‘papperig’, dagblad, welks muziek-criticus gemuilband wordt.
Alsof dit alles, geruchten, politieke actie, fuiven. Weensche persstemmen, verbluffende Pathétiques, anti-papperigheid en gespannen lichamen, iets aan de zaak verandert voor hen, die met de feiten rekening houden! Dit vermoedende is ‘Het Handelsblad’ de heeren Mengelberg en Van Rees, voorzitter van zijn bestuur, gaan interviewen.
Het interview verscheen Zaterdag 23 Febr. Het is één lange ontwijking der verantwoordelijkheden. Gij denkt o.a., dat het gevoerd werd door Herman Rutters, of door mr. Keuls, die als muziekcritici van ‘Het Handelsblad’ aansprakelijk zijn voor misstanden in hunne kunst? Geen quaestie van. Het interview verscheen niet-onderteekend en kan zonder argwaan, zonder bijbedoelingen, door een der Boissevains, die uitstekende vriendschappen onderhouden met Mengelberg zijn gestileerd. Gij denkt misschien dat mr. R. van Rees, voorzitter van het Concertgebouw-bestuur, het geval zakelijk zal behandelen? Geen quaestie van. Hij begint met te verklaren ‘geen mandaat te hebben om namens het bestuur te spreken en dus alleen zijn eigen meening te uiten’. Wat de meening reduceert tot nihil. Hij zat er trouwens bij als onmisbare en officieele zwaaier-van-het-wierookvat. De heer Mengelberg kan moeilijk van zichzelf verklaren, dat hij een geniaal, wereldvermaard dirigent is e.d.; daarom deed de heer Van Rees 't. Gij denkt dan wellicht nog, dat Mengelberg zelf verantwoordelijkheden aandurft en zegt: zóó is het, zóó blijft het? Geen quaestie van. Hij verklaart alle lastige opmerkingen voor persoonlijke aanvallen en stelt voorop, dat hij daar niet op zal reageeren door middel van de Pers. ‘Te meer’ - voegt hij er bij - ‘wáár, van één kant, de aanvallen der laatste jaren deel uitmaken van een vooropgezette, hem persoonlijk aangekondigde campagne.’ Aangekondigd of niet-aangekondigd, zoo slinks ontduikt men geen critiek. En wat betreft die persoonlijk aangekondigde campagne - durft hij niet met insinuaties, doch met eerlijke wapenen polemiseeren? Dit blad staat voor hem open (hij schreef indertijd wel een stukje voor ‘Het Leven’) om zijne bedoelingen duidelijk te omlijnen. De gegevens omtrent die persoonlijke aankondiging kan hij vrij
in dit blad publiceeren. Niemand kent beter mijne motieven van bewondering en bestrijding van Mengelberg, dan Mengelberg-zelf.
Het interview bestaat uit 15 zeer diplomatieke vragen, welke geen van alle den kern der zaak raken.
Sub 1 en 2 wordt bericht, dat de programma's en de noviteiten vóór 't begin van 't seizoen in gemeenschappelijk overleg worden vastgesteld. Prachtig. Maar dat intrigeerde niemand.
Sub 3 wordt de eentonigheid der programma's, gevolg van 't ontbreken der noviteiten, gevolg van tekort aan repetities, geschoven ten laste van .. 't beperkt spoorwegverkeer. Men verliest uit 't oog, dat de immense eentonigheid al dateert van jaren hèr, de treinen-beperking pas van dezen herfst.
Wanneer echter de anonyme interviewer een vrije tong had gehad zou hij opgeworpen hebben: Tijd om weken lang te studeeren op Figaro en Fidelio (Schillings prepareerde de heele Mona Lisa in 3 uren!) ontbrak niet. Met welk recht zijn gedurende dien tijd de Concertgebouw-belangen verwaarloosd voor persoonlijke liefhebberijen? Figaro en Fidelio stonden op het plan der Ned. Opera. Heet er bovendien gedurende de heele maand September niet gerepeteerd te zijn? Wat kwam daarvan terecht?
De interviewer had evenwel geen vrije tong. Anders had hij vèrder geantwoord: Gij citeert onder de noviteiten die ondanks slechte omstandigheden tóch gingen: Von Baussnern, Zöllner, Korngold. Dat zijn inderdaad bijna 3 heele programma's. Maar iedereen heeft de muziek uitgespuwd, waarde heeren Van Rees en Mengelberg. Wij willen juist weten waarom, uit welke occulte redenen, die namen, en niet betere, op onze programma's komen.
Sub 4 wordt het reizen verdedigd: omdat de baten der Amsterdamsche concerten alleen niet voldoende zijn. Men weet uit onze artikelen, dat eene balans om daarover redelijk en zuiver te oordeelen niet verstrekt wordt.
Sub 5 en 6 wordt de beschuldiging geannuleerd, dat Evert Cornelis aan handen en voeten gebonden wordt. Mengelberg ‘reserveert’ zich werken, de rest is vrij. Prachtig, prachtig! Laten wij hopen, dat de gereserveerde werken ook gespeeld worden, en dat de ‘vrije’ metterdaad vrij blijven. Laten wij ondertusschen afwachten of de feiten conform zullen zijn aan Mengelbergs uitlating. Want tijd om te repeteeren, wanneer niet wéderom alles in beslag genomen wordt voor nieuwe opera-voorstellingen ontbreekt Cornelis niet.
Sub 7 wordt de eenzijdigheid in het engageeren van enkel Duitsche of Oostenrijksche solisten en dirigenten verklaard uit de oorlogsomstandigheden. Aannemelijk. Maar dat intrigeerde niemand. Wij verlangen hier geen vreemde dirigenten. Wij zijn ultra-tevreden, wanneer Mengelberg, behalve aan zijn contract, zich ook aan zijn talent houdt.
Sub 8 wordt gevraagd, waarom Mengelberg zijne reizen naar Frankfort voortzet. Omdat hij contractueel verplicht is! Dat wist een ieder.
Sub 9 staat de vraag of Frankfort hem in zijn Nederlandsche werkzaamheden belemmert. De heer Mengelberg, schitterend practicus, bewijst, dat hij zijn contract niet breekt. Het moest er nog bij komen, dat hij contract-breuk pleegt! Wij gaan straks die belemmeringen, buiten contracten om nog even analyseeren.
Sub 10 wordt geïnterpelleerd, waarom Mengelberg de Hollandsche kunst niet vertegenwoordigt op het muziek-feest te Stockholm. ‘Omdat mijn werkzaamheden in Nederland gedurende April mij dit beletten’, luidt het antwoord. Zeer mogelijk. Het zou openhartiger geklonken hebben, wanneer hij geantwoord had: ‘Zoolang ik in Nederland niet aan 't hoofd sta der Nederlandsche muziek, zie ik geen reden om ze in Stockholm te vertegenwoordigen. Ik zou er trouwens niet mee kunnen schitteren of epateeren.’ Het zou hem, zonder supplementair concert, (met Heldenleben, de Vijfde en de Meistersinger-ouverture) zijn heele reputatie kosten in Zweden.
Maar met de zaak Mengelberg heeft het zoo goed als niets te maken.
Sub 11 staat de even kinderlijke vraag waarom Mengelberg alleen in Duitschland en Oostenrijk dirigeert. Laat hem voor mijn part alleen dirigeeren in Montenegro, - daar gaat het niet over. Onze wijdvermaarde Mengelberg behoeft niet te dienen als neutraliteits-reclame. Wij beschouwen hem ook niet als een aanplak-biljet met onze nationale talenten dat behalve door de Centrale Rijken ook de Wereld moet worden rondgedragen.
Sub 12 luidt de vraag (evenzeer voor de publieke tribune en op effect berekend), waarom Mengelberg's werkzaamheden niet tot Nederland kunnen worden beperkt. En de heer Van Rees: hier behoort een dirigent te staan van Europeesche vermaardheid. - Alsof wij dat niet wenschten! Alsof iemand hier eischen zal, dat Mengelberg bij honk blijft! Laat hij reizen, laat hij lauweren vergaren! Dat is ons bezwaar niet. Waarom echter sluit hij vaste en bindende contracten met Frankfort, welke deze ééne stad in alles bevoordeelen boven heel Nederland?
De 12 Frankfortsche concerten immers vallen op Vrijdagavond. Zondagsavonds of Maandagsmorgens kan Mengelberg reeds naar Frankfort vertrekken om er de heele week te repeteeren. Met den nachttrein van Vrijdag of den ochtendtrein van Zaterdag keert hij terug naar Amsterdam voor het concert van Zondag, meermalen zelfs voor het concert van Zaterdag in Den Haag. Wat kan er (gesteld de eminent getrainde dirigent is frisch) van de voorbereiding dezer uitvoeringen terechtkomen? Zoo gaat het reeds jaren. Zoo vegeteert Nederland op Frankfort. Zoo zijn we zelfs afhankelijk van den smaak en de voorkeuren der Frankfortenaars, want Mengelberg is genoodzaakt (door gebrek aan tijd hoop ik) om zich te behelpen met dezelfde solisten en dezelfde programma's. Op die wijze is het heele Nederlandsche muziekleven een dépendance van Frankfort geworden.
En lijkt het den lezer geen paskwil, geen tartende voor-den-gek-houderij en bij zulke verbindingen (Vrijdag Frankfort, Zaterdag Den Haag, Zondag Amsterdam, Maandag Frankfort) den ‘beperkten treinenloop’ als argument te doen gelden voor het niet-kunnen-houden van repetities en het ontbreken van noviteiten?
Sub 13 betuigt Mengelberg, dat de klassieken niet verder beperkt kunnen worden. Dat wisten wij wel. Wij verlangen juist minder beperking van de klassieken. Het is onze grief, dat altijd dezelfde symphonie van Haydn's 100, dezelfde symphonie van Mozart's 40 terugkeert, met altijd dezelfde familie-reliquiën van de overige klassieken. Wat baat het onze ontwikkeling, onze beschaving, dat wij van één componist drie à vier werken kennen en die steeds opnieuw hooren? Een museum is tuk op aanwinsten, welke kapitalen kosten; welk recht heeft het Concertgebouw om ons aanwinsten te ontzeggen, welke niets kosten dan den tijd en de belangstelling van Mengelberg?
Sub 14 verzekert Mengelberg, dat hij geen enkele predilectie heeft voor muziek van bepaalde landen. In 1916 echter rekende ik hem voor, op grond van het programma-overzicht, dat het Concertgebouw jaarlijks verstrekt, dat de verhouding tusschen Duitschland-Oostenrijk aan den eenen en de rest der wereld aan den anderen kant stond als 5:3. Een beter evenwicht zou dus van zeer recenten datum zijn. Maar Mengelberg verzekert ook, dat er geen nieuwe en belangrijke strooming in de muziek is, die hier niet tot uiting kwam. Tien jaar geleden ging dat nog op. Tien jaren echter staat Mengelberg reeds stil. Van de geheele jong-Russische school kennen wij niets; van de geheele jong-Hongaarsche school kennen wij niets; van de geheele jong-Italiaansche kennen wij niets (behalve Casella); van de geheele jong-Spaansche school kennen wij niets (behalve den twijfelachtigen Joan Manèn); van de jong-Fransche school kennen wij nauwelijks de helft; van Anton Bruckner ligt nog de helft der 9 symphonieën onuitgevoerd. Het begrip ‘belangrijk’ schijnt voor Mengelberg rekbaarder en omvangrijker te zijn, òf naar mate hij ouder wordt, òf naar mate hij minder tijd heeft, òf naar mate invloedhebbende componisten eener vorige generatie hem nuttiger zijn dan nieuwe talenten zonder relaties. Wat kennen wij hier bovendien van de jong-Hollandsche muziek? Die bestaat óók.
En sub 15 verklaart Mengelberg met een candiden glimlach, dat al de onrust, al de roerigheid in onze laatste muziek niets is dan een spiegeling van de overprikkelde tijden. Het werd eene zoo fraaie peroratie over ‘de waarde der muziek’, (niemand taxeert ze hooger dan de wijdvermaarde dirigent), dat zij opgesteld kon zijn door de hoofdredactie van het ‘Hbld.’ Hij twijfelt er zelfs niet aan, of de critiek (‘dus een zaakkundige, opbouwende bespreking’) zal hare roeping erkennen en vervullen om het besef van de waarde en de beteekenis der muziek in zoo ruim mogelijken kring te bevorderen.
Dat zijn de eigen woorden van den meester. En we zijn dus nog geen stap verder. Die ‘zoo ruim mogelijke kring’ is niets dan eene bewonderenswaardige omschrijving van den Harmonika-Zug, het reis-dirigentschap.
Mengelberg twijfelt toch niet aan het opbouwende mijner critiek? Wanneer hij vindt, dat ik niet opbouw, laat hij het dan in dit blad aantoonen, desnoods door een verdediger. Nogmaals trachtend hem te overtuigen van zijne langzame en zekere zelf-vernietiging, van de onontkoombare destructie onzer geheele muziek-cultuur, zal ik hem wederom het rooster van oorzaak en gevolg voorhangen en al de stremmende en ontbindende consequenties zijner manieën voor het spoorweg-boekje.
a: 's Maandags naar Frankfort.
b: in Amsterdam staat alles een week, 14 dagen, dikwijls 3 weken stop. Die stilstand keert regelmatig terug gedurende het heele seizoen.
c: na de periodieke reis moet alles worden opeengehoopt en samengedrongen. In plaats dat de uitvoeringen in de Nederlandsche provincie practisch verdeeld zouden kunnen worden gedurende de Frankfortsche perioden, zit het orchest dag-in, dag-uit in de treinen. Concertgebouw, Caecilia, Toonkunst - alles valt samen.
d: dus kan er niet gerepeteerd worden.
e: de programma's worden eentonig en vervelend, alles wordt in den treure herhaald, de belangstelling zakt, men wordt ontevreden, men gaat demonstreeren.
Zoo is Frankfort onbetwistbaar en ook onvermijdelijk de bron van alle ellende; zoo is er ook slechts één oplossing denkbaar; zoo hebben wij slechts één dringende eisch: Mengelberg dirigeert in Nederland 90 concerten, in Frankfort 21. Het is dus duidelijk, wat het zwaarste weegt. Het is ook duidelijk, wie de schade draagt van de absurde combinatie. Niet Frankfort, doch Nederland. Het is dus even duidelijk, dat het bestuur Mengelberg niet veroorloven mag zijn contract met Frankfort te vernieuwen, wanneer dit afloopt. Voor de rest reize hij zooveel als de belangen der Nederlandsche Muziek dit toelaten. En er bestaat wellicht nog een tweede oplossing: Mengelberg dirigeert 90 concerten. De ‘N.R.Ct’ vindt dit exorbitant. Goed. Mengelberg kan van die 90 de helft laten vallen en er voortaan 45 dirigeeren. Zijn honorarium wordt dan redelijkerwijze gereduceerd tot de helft. Dit kan hij compenseeren met uitvoeringen in het buitenland. Voor de som, welke die 45 vervallen concerten vrijmaken, kunnen een groot aantal, en in ieder geval de bezwaarlijkste reizen, welke het orchest maken moet in de provincie, worden opgeheven. Er raakt dus tijd vrij voor repetities, men kan de programma's hernieuwen, alles zal opnieuw opbloeien, de rust zal terugkeeren.
Ik wil de ‘N.R.Ct.’ en het ‘Vad.’, die het interview van het ‘Hbld.’ overnamen, niet verzoeken om dit requisitoir, zij 't slechts de conclusies, ook over te nemen. Zij zouden dat toch niet doen. Bovendien is het onnoodig. Het bestuur van het Concertgebouw onderscheidt zeer zuiver, welke waarde eene persstem heeft voor een paar duizend abonné's. En wanneer het den bloei harer instelling met denzelfden ijver wil als wij, zal het de noodige maatregelen niet uitstellen.