Amsterdamsche Kunstkring [Elise Menagé Challa, Hubert Cuypers en Louis Zimmermann]
In ‘De Kroniek’ van Februari, bij een groot portret, werd het wederoptreden van Elise Menagé in de concertzaal zoo luisterrijk mogelijk omgeroepen. En ik herinner mij nu met hoeveel respect zij daar sprak ('t was 'n interview) over den nuttigen tucht van Mengelberg, die voor haar eene school van energie was. Zij vertegenwoordigt onder de zangeressen, ondanks eene vacantie van meer dan een jaar, nog 't zuiverst den stijl-Mengelberg: felle contour, duidelijkheid, sterk-sprekende accenten, (niet dezelfde neiging tot overladenheid als de dirigent), kracht, vitaliteit en levenslust, hare stem heeft die karakteristieken: machtig, heroïsch geluid, één luide schittering op weeke fluweelen achtergronden, met verbazingwekkende schoonheden van gloed en doordringende intonaties in het hooge register.
Voor zoo ver ik na kon gaan uit indrukken van vroeger is Menagé Challa's voordracht verinnigd, vermenschelijkt en directer geworden. Als genoodigde van den Amsterdamschen Kunstkring trad zij echter op met Hubert Cuypers aan den vleugel en het contrast tusschen deze twee types, - Cuypers met zijn loomen, indolenten aanslag en gebrekkig beeldingsvermogen, Menagé Challa met hare positieve wijze van zingen en onophoudelijke plastiek, - was zoo storend, dat ik de zangeres liever nader definieer bij haar tweede concert op 13 Maart, dat zij geven zal met Willem Andriessen.
Zij zong gisteren 4 Mädchen lieder, - ook van Cuypers, welke men zich in de pauze kon koopen. Een goed systeem, wanneer het op andere componisten wordt toegepast. Nu leek het van een artistiek standpunt bezien een tikje overbodig. Voor de huiskamer is 't wat anders. De Mädchen lieder, door hunne pompeus-verouderde begeleidingen, door het coulante vervloeien der gewoonste emoties, ademen een bruikbaren ‘salon’ geest. Bij ‘Nuit d'automne’ van Roussel stond ik er verbaasd over, dat een componist een gedichtje op muziek zet, waarin dertien maal het woordje si voorkomt. Ik laat in 't midden of een beroemd dichter als De Régnier zich die eentonigheid mag veroorloven, op muziek wordt ze een obsessie. Ook de Amoureux séparés vielen niet mee van Roussel. Doch de twee Moussorgsky's (‘Un brave ne doit point filer’ en ‘La Peine’) waren grandioos. La Peine werd voorgedragen met een visionair geweld.
Het spijt me, dat ik het piano-spel van Cuypers, ondanks zijne degelijke techniek, niet waardeeren kan. Voortdurend proeft men den organist, die gewend is zich alle schakeeringen te ontzeggen. De ‘Danses antiques’ van Marcel Bernheim, welke hij introduceerde, leden aan eene overal voelbare leegte in den zeer zoeten delicaten klank. Dat hier een verborgen tenor uit de verte mede zou werken, om twee Grieksche versregels te zingen, had aangekondigd mogen worden. Nu viel hij tusschen ‘La Prière’ (de inzet mislukte trouwens) als een verdwaald geluid, dat ergens repeteerde. De verrassing was tè onverwacht.
Er trad bij deze ‘buitengewone uitvoering’ nog een derde solist op: Louis Zimmermann. Ik hoorde twee virtuosen-stukjes van hem, een rondo capriccioso van Saint-Saëns uit de negentiende en Tartini's trille du diable uit de achttiende eeuw; warm van toon, opgewekt en geestig gespeeld. Maar Cuypers maakte ook hier de begeleidingen te suggestief van verveling. Waarom laat hij zich in deze functie niet liever vervangen? Dat zullen de financiën van den Amsterdamschen Kunstkring nog wel toelaten.