Nederlandsche Opera: La Tosca (Paleis voor Volksvlijt)
Avond van allerlei kleine ongelukjes: een kanon, dat niet op tijd losbarst; kisten, die achter het tooneel rond-stommelen; Scarpia, die bij 't eind van 't eerste bedrijf totaal uit zijn rol is; de kapelmeester en de souffleur, die hem niet helpen; een achtergebleven tooneel-knecht, bij 't begin tweede bedrijf; Tosca, die een krul verliest van haar kapsel; krul, die haken blijft aan haar ceintuur en de helft van de acte guirlandeert... teveel voor twee bedrijven, moordend voor de stemming, een samenzwering tegen de romantiek van het stuk, tegen de lyriek en het rhythme van Puccini. Meesterwerken, zelfs de grootste, kunnen niet veel stoornis verdragen. Dat is de eeuwige tragedie der tooneel-schrijvers en der componisten.
Faniella als Tosca, Anton Dirks als Scarpia, gaven aanleiding om deze voorstelling bij te wonen en van Jules Moes als Caravadossi kreeg ik de sterkste indrukken. Dat Dirks in den Scarpia nog moet groeien verwondert niemand, maar wat had Faniella, dat zij zulk ongelijk spel gaf? dat zij bijna nergens den juisten toon trof, den toon, opschreeuwend uit het drama? Zij verbaasde me, want nergens stelde zij voor dingen, die verbaasden. Zij had fijne details in de oogen, in de handen, maar het karakter van Tosca, dat, hoe dan ook, in het devote, in het amoureuse, in den versteenenden haat, groot en fel moet zijn, opvlammend en waarachtig tot in het ongelooflijke, heeft zij niet aangeroerd. Het is ook de eerste keer, dat ik Faniella zag tekortschieten in de uitdrukking van het tragische leed. En bij alles wat ontbrak, fantasie, ras en leven, waren hare prachtige costumes eigenlijk de eenige verrassing.
De Scarpia van Dirks was vooral in vocale uitbeelding eene vergissing. Bij een psyche als die van Scarpia, hard, zonder aarzelingen, tyran, heerschers-type, meedoogenloos, koud en sluw, met afgronden van verborgen passie, altijd berekenend, altijd hypocriet, maar steeds gloeiend en onwrikbaar, hoort geen week geluid, geen gerekte, lijmende dictie, geen voortdurend talmen op alle klanken. Dirks moet den Scarpia van Roosen eens gaan zien en hooren, wanneer zijn eigen intuïtie hem zonder invallen laat. Over zijn spel behoeft nauwlijks gesproken te worden; dat dobberde vanaf de kerk tot den doodsteek.
Zoo ben ik genoodzaakt twee uitstekende kunstenaars te kruisigen die tot dusverre 't voortreffelijkste werk gaven, en die ik rekende tot mijne bewonderingen. Zou een avond van ongelukken als deze geweten moeten worden aan niet onwaarschijnlijke Opera-woelingen? De slachtoffers ervan wensch ik de welsprekendheid toe van den heer Engelen, die vellen copie stuurt om een doode musch. Ik verwacht zelfs die welsprekendheid, wanneer er redenen bestaan.