De Nederlandsche Opera
De voor iedereen geldigste reden in het prae-advies van B. en W., die afwijzend wilden beschikken op een verzoek, om f 15,000 subsidie, ten bate der Ned. Opera, scheen vervat te zijn in den volgenden passus:
‘Eindelijk zijn wij van oordeel, dat een gemeente een kunstsubsidie slechts kan verleenen aan rechtspersonen, welke uitsluitend zijn opgericht ter bevordering van de kunst, zoodat zekerheid wordt verkregen, dat het subsidie metterdaad aan de kunst ten goede komt.’
Een voorstel van Ch.E.H. Boissevain, ingediend bij de raadsvergadering van Woensdag, 20 Februari, om B. en W. uit te noodigen ‘met den heer G.H. Koopman in overleg te treden, ten einde er toe te geraken in dezen aan een rechtspersoon subsidie te kunnen verleenen’, schijnt geen andere strekking te hebben de bovenstaande, voor iedereen geldigste reden te ontzenuwen en het voornaamste beletsel tegen eene subsidieering der Ned. Opera uit den weg te ruimen.
Wij hebben den heer Koopman de vraag gesteld, welke zijne gedragslijn zal zijn, wanneer B. en W. aan het voorstel van Boissevain gevolg zullen geven.
Het was van den heer G.H. Koopman slechts te verwachten, dat hij geneigd zou blijken zijne persoon aan de zaak ten offer te brengen. Hij beheert sinds twee jaren eene onderneming, welke nergens ter wereld zonder reusachtige subsidie kan bestaan, op eigen risico en beheert ze zoodanig, dat ze artistieke resultaten oplevert. Daaraan kan niemand na het seizoen 1917-1918 twijfelen. Eerste-rangs-zangers zijn aan het gezelschap verbonden en worden op de juiste plaats, in het meest artistieke verband aangewend. Er zijn niet de minste sporen van protectie of van exploitatie boven de menschelijke kracht. Een groot aantal salarissen is verdubbeld en het verheugt ons daartoe te hebben bijgedragen. Sinds de heer P. Verstürme aan de Ned. Opera verbonden is, hebben decors en mise-en-scène de belangrijkste verbeteringen ondergaan, wat de meeste voorstellingen van dezen winter getuigden. Het koor is in goeden staat. Het orchest kan zich met de beste opera-orchesten meten.
Het is dus niet volmaakt duidelijk, waarom B. en W. (zij vereeren de voorstellingen dikwijls met hunne tegenwoordigheid) niet de zekerheid hebben, ‘dat het subsidie aan de kunst ten goede komt.’ - of zou komen.
Er zijn verbeteringen aan te brengen, in de vertaling der teksten, in de keuze en de verscheidenheid van het reprtoire; de heer Koopman zal de eerste zijn om dit met ons te beamen. Men geeft geen noviteiten, men speelt alleen cassa-stukken, men reist nog te veel. Maar niet B. en W., noch hunne adviseurs, hebben het recht om uit dezen bestaanden toestand argumenten te putten tegen een subsidie. Want alleen met het subsidie kunnen zulke tekorten worden aangevuld. De urgentste zijde der quaestie echter is, dat de Ned. Opera bij den tegenwoordigen standaard van artistiek werken en dragelijke salarissen, zonder subsidie niet zal kunnen blijven voortbestaan. De heer Koopman heeft ons nogmaals onomwonden medegedeeld, dat hij, wanneer de subsidies geweigerd worden, de zaak liquideert.
Het gevolg hiervan is niet moeilijk te voorzien. Elke zaak wordt gemaakt door haar directeur, wat tien jaren van anarchie in de naastbije geschiedenis onzer nationale opera's voldoende bewezen hebben. Koopman maakte zijne zaak goed. In de publieke waardeering (d.i. de cassa) heeft hij elk bestaand gezelschap en elke reizende troep, ook de voortreffelijkste, overtroffen. Niets was, na tien jaren anarchie, bezwaarlijker dan het bereiken dezer standing. En er zullen minstens tien nieuwe jaren van anarchie volgen, wanneer dit uitstekende resultaat door afwezigheid van juiste inzichten, door onwelwillendheid, of door te ongelegener tijd toegepaste zuinigheids-maatregelen (naast de één millioen twee honderd duizend gulden voor de centrale keuken doen dat de f 15.000 wel wat ridicuul) tot onvruchtbaarheid gedeemd wordt.
Wanneer B. en W. vragen, welke rechten de Opera heeft op subsidie, dan kan geantwoord worden, dat er in de Westersche beschaving geen kunst bestaat, welke méér volkskunst is, dan de Opera. De bestuurders van alle Staten zagen dat in, behalve de onze. Het subsidie voor de Opera vindt trouwens zijn precedent in de f 10.000, waarmee de Gemeente het Concertgebouw steunt. De exploitatie-kosten van een Concertgebouw, dat slechts rekening te houden heeft met zijn orchest, vergelijke men eens met de ingewikkelde huishouding eener Opera, die een orchest vergt, een bestendig koor, dure décors, kostbare solisten, repetitors, machinisten, balletten, etc., etc. Terwijl de opbrengsten der zalen, waarin het Concertgebouw-orchest speelt en de Ned. Opera ongeveer gelijkwaardig zijn! Bezitten B. en W. overigens hunne onmisbare zekerheid, dat het Concertgebouw-subsidie alleen de kunst ten goede komt? Deden zij ooit moeite, ondanks alle aansporingen, om die zekerheid te verkrijgen?
Het subsidie der Ned. Opera vindt zijn tweede precedent (en argument) in de f 3000 ondersteuning, welke de gemeente Amsterdam verleent aan het Conservatorium der Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Want welk nut levert het op (dit is het argument) om eene school voor mucisi te subsidieeren, wanneer men niet tevens de leerlingen dier school, instrumentalisten en zangers, een afzetgebied bezorgt? Wat voor nut, wanneer men hun dat afzetgebied onmogelijk maakt?
Nu de gedragslijn van den heer Koopman en de concessies, welke hij doen wil om zich en zijne instelling beschouwd te zien als rechtspersoon.
Geen enkel voorstel in het belang der Nederlandsche Opera zal hij ter zijde leggen; men kan hem vragen zijne onderneming om te zetten in eene Naamlooze Vennootschap; of er eene vereeniging van te maken. Hij is zelfs geneigd om af te treden als directeur, wanneer de belangen der Ned. Opera dit zouden eischen. Wanneer evenwel de tijdsomstandigheden (dezelfde waarop B. en W. zich zoo ongemotiveerd beroepen om het subsidie te weigeren) de oorzaak zullen zijn, dat de Opera te gronde gaat, dan zal niemand met meer melancholie op twee jaren vruchteloozen en onbaatzuchtigen arbeid terugzien dan de directeur Koopman. Dan valt de Ned. Opera naar alle waarschijnlijkheid ook weer ten prooi aan exploitanten van schmiere en recette.