Emil Telmányi [Spohr, Schubert, Beethoven en Bach]
Telmányi heeft indertijd vervoerd (ik geloof in 1912, toen hij in zijn eerste jeugd was en de eerste tournee maakte van zijn leven), maar boven die vervoering konden wij niet meer uit stijgen. Hij bezit niet het aangeboren meesterschap van een wonderkind, welks natuur is om tot den dood te verbazen, hij bezit ook niet de zich altijd hernieuwende krachten van den kunstenaar, zijn geheimen, zijn ziel. Telmányi blijkt, elk jaar méér, een voortreffelijk violist, die andere voortreffelijke violisten alleen overtreft door de energie, die hij heeft om Europa te bereizen in plaats van eerste concertmeester te worden in een orchest. Bij die energie echter houdt zijn persoonlijkheid op. Zijne techniek is degelijk, doch men kan in ons land violisten noemen, die hun rhythmen spelen met vrijeren stok, wier staccato's ranker dansen, wier octaven zuiverder klinken, wier instrument beter op toon blijft, wier g-snaar suggestiever en bronzer sonoriteiten toovert. Doch hij verandert af en toe, Telmányi: wat hij 't vorig jaar niet gaf: zoeten, romantischen toon, vol elegieën, gaf hij nu verkwistend. Spohr's Gesangsscene, die met Bellini's ‘Casta Diva’ (uit Norma) heeft willen concurreeren in smachtende en zeer edele melancholie en verliefde adoratie, de Rondo brillante van Schubert, werd overal 't schitterendst gespeeld, waar de muziek het mijmerendst klonk en als Telmányi deze stemmingen slechts ongerept had kunnen houden zou ik geen bedenkingen tegen hem opperen. Nu behoeft het niet verzwegen te worden, dat alleen onbetwistbare priesters der schoonheid onze hoofdstad mogen bereizen met zulk een weinig karakteristiek programma, dat behalve Spohr en Schubert enkel Beethoven's vijfde en Bach's vijfde sonate telde.
Sandor Vás begeleidde.