Nederlandsche Opera: De Tooverfluit (Stadsschouwburg)
Men kon deze voorstelling beschouwen als tweede première, daar de bezetting van vier der belangrijkste rollen gewijzigd was. Het leek ook de zaal eener première: vol en in een voortdurend enthousiasme.
Louis van Tulder zong nu den Tamino. Hij heeft den tenor, noodig voor het Mozart-orchest, het Italiaansche geluid, dat uit de paar violen, de hobo, fluit en fagot van Mozart opgroeit, aansluit bij de weeke, doorschijnende kleur, en bij het juveniele, prille karakter der muziek. Naast zijne prinselijke stem heeft hij ook eene gestalte, die den vertegenwoordiger van het vorstelijk bloed niet slecht passen zou, wanneer hij lessen wilde nemen van tooneelspelers. Acteeren kan hij deze rol te matig. Maar ook zijne stem, penetrant en zwevend-licht tegelijk, zacht, teeder en tevens heroïek, kan hij nooit zorgvuldig genoeg verzorgen. Ik moet hem dringend op 't hart drukken om, in plaats van concerten te geven, in plaats van op te treden als leider eener overbodige Roomsch-Katholieke oratorium-vereeniging, zijne gelukkige begaafdheid en zijne rijke natuur aan te vullen met studies, tot hij zijn orgaan regeert als een Helvoirt Pel of eene Liesbeth Meissner. Hij zong merkwaardig wat het geluid betreft, doch kan de technische zijde zijner stem nog aanzienlijk vervolmaken.
Helene Horneman gaf de Pamina en leek mij in vocaal opzicht Annie Ligthart te overtreffen. De klank is rustiger, klaarder en zij maakt een zuiniger gebruikt van den vibrato. In scenisch opzicht echter mocht zij iets van de naïeveteit, van het sprookjes-achtige en virginale van Ligthart, ook van het gedistingeerde, overnemen.
Het was eveneens eene groote verbetering in de rol-verdeeling, dat de eerste der nachtelijk-blauwe dames van Faniella werd overgenomen door Liesbeth Meissner. Voor Faniella, die in de hoogte niet den enormen omvang heeft van Meissner, lag de partij wat ongemakkelijk, Meissner beheerscht ze schitterender. Zoo hoorde men het trio (met Vieyra en Buyens) in een zeldzaam evenwicht, zoo bereikte het ensemble der drie vrouwen eene diviene bekoorlijkheid. Men kan zeggen, dat het eene ongeëvenaarde streeling is voor de ooren. In geen enkel a-cappella koor hoorde ik zulke verfijnde terzetten.
Kubbinga verving Bloemgarten als Sarastro en wederom, dit bleek een vooruitgang. Kubbinga wint het bij Bloemgarten in zelfbewustheid van zang en van verschijning. Het is moeilijk voor een bas om in het diepste register niet een beetje beklagenswaardig te lijken en Kubbinga verhinderde deze impressie. Het is de beste rol, die ik tot dusverre van hem zag.
Met al deze veranderingen is de vertooning der Tooverfluit bewonderenswaardig geworden en men behoeft het dus niet te betreuren, dat men deze inzichten niet bij de eerste première had. Ik heb ondervonden, dat de Papageno-creatie van Van der Ploeg werkelijk eene ongewone verrassing is in dezen kunstenaar: geestig, vlug, soepel van actie en magnifiek van stem.
Gerritsen van Roekel dirigeerde het geheel melodischer, veel lichter, veel charmanter dan de vorige week. Er straalde leven uit orchestruimte en tooneel, leven, lyriek en warme zangerigheid. Het is goed gezien van hem, dat hij de muziek der Tooverfluit (in de oudste uitgaven genoemd ‘Operette’) zoo spiritueel, luchtig en achttiende-eeuwsch mogelijk gaat weergeven. Voltaire's ‘glisser mortels, n'appuyez pas’ is voor Mozart's kunst levensvoorwaarde. Met dit princiep, dat geen enkele verrukking belemmert (integendeel) doet de tekst der Tooverfluit minder schade. Met deze bezetting en met dat vlotte tempo haalt het stuk een even lange serie als de Bruiloft van Figaro.