Dirk Schäfer [De eeuw der fiorituur: Paradisi, Scarlatti, zonen van Bach en Rameau]
Een programma uit de eeuw der fiorituur, waarvoor elk volk een naam vond, de Franschen agréments, broderies, de Duitschers Manieren, de Italianen fiorette, de Engelschen graces, wij versieringen. Het moet een merkwaardige tijd geweest zijn, toen men geen huis binnen kon loopen, waar een jong meisje haar clavecimbel speelde, zonder trillers te hooren, voorslagen, dubbelvoorslagen en alle mogelijke aardigheden, waarmee een toon kan worden verfraaid. Het moeten ook merkwaardige menschen geweest zijn, die dat den ganschen dag aan hun ooren konden verdragen, al deze kirrende, lispelende, gichelende en bedachtzame tongvallen der muzikale précieuses ridicules. Deze ingetogen geestigheden deden de componisten ondertusschen geen kwaad. Van de auteurs, die Schäfer voordroeg, werd Paradisi 83, Domenico Scarlatti 72, W. Friedemann Bach en Karl Philipp Emanuel Bach beiden 74, Rameau 81!
Schäfer bewerkte de meeste der uitgevoerde stukjes zelf en daar niemand de origineele edities bij de hand heeft, weet men nooit, hoever bewerkingen gaan. Eén radicaal en noodzakelijk gebaar ontbreekt echter aan zijne arrangementen; hij had alles tot de helft moeten bekorten, alle herhalingen, waarin de achttiende eeuw zich roekeloos te buiten ging, zonder scrupules moeten schrappen, om te verhinderen dat al deze schertsende, bekoorlijke maar nooit erg gewichtige of interessante invalletjes vier- à vijf-maal aan onze moderne, critische en onrustige gemoederen voorbij-trekken. Met een reeks juiste coupures zouden ze geestig geweest zijn, zóó klinken ze eentonig en oppervlakkig. Want vergeet niet, dat in de achttiende eeuw muziek geen godsdienst was, welke men in een aanbiddelijk zwijgen bijwoonde en waar men geen vin mocht roeren.
Ik heb nu binnen een week circa honderd variaties gehoord, met de 30 Bach-variaties mee van dit Schäfer-programma. De solisten zijn volgzamer dan de schapen van Panwige; wat de een doet, doet de ander. Verwondert 't iemand, dat de kleine zaal niet vol wil loopen, zelfs niet voor onze meest eerbiedwaardige celebriteiten? Alleen een criticus mag geacht worden in staat te zijn tot de krachtproef van 100 variaties in een week. Geen publiek.
Hoe speet het me, dat ik niet in verrukking kon raken! Schäfer maakte dezen avond een pianissimo, dat de uiterste grenzen der verfijning naderde, zijne linkerhand gaf plastiek, klank-toover, welke men tot de kostbaarste eigenschappen rekent der pianisten, en het heele spel behoorde tot de intellectueelste en zeldzaamste curiositeiten. 't Kan in didactisch opzicht ook nooit genoeg geprezen worden en men vindt in de 30 variaties van Bach overal prachtige fragmenten. Maar men onderschat de psyche van dezen tijd, wanneer men meent, dat zij een paar uren geïnteresseerd kan worden door eene muziek, welke voor de achttiende-eeuwers niets was dan eene charmante, lieve dagvulling. De waarden zijn immers omgekeerd: tweehonderd jaar geleden was het leven te boeiend voor ernstige schoonheid, nu is het leven te vervelend om niet te snakken naar eene schoonheid, die boeit. En daargelaten de 30 variaties, waarvan de helft zéér vroolijk is uitgelaten, luchthartig, - ik zag Schäfer nog nimmer zoo onbewogen, star en plechtig. Dat was historisch niet juist en dat wekte ook niet op, al bleef de pianist steeds superieur en steeds onnavolgbaar....