Het Haagsche Strijkkwartet [Het Piano-quartet van Guillaume Lekeu (met Henriëtte Roll) en het Strijkkwartet van Darius Milhaud]
In 1894, 24 jaar oud, te midden van het onvoltooide piano-quartet, stierf Guillaume Lekeu, plotseling, aan de gevolgen van een typheuse koorts. En wanneer ik muziek van hem gehoord heb, voel ik mij, gelijk ik me bij zijn begrafenis gevoeld zou hebben, als hij mijn vriend geweest was. Eén overweging over dezen jongen meester is genoeg, om te voeren tot den rand van het leven. Hij was een der rijkste naturen, hij droeg het hart der harten, maar oorlog of geen oorlog, wanneer het lot wreed wil zijn, sterft zelfs de edelste jeugd, ook al kost een dood de menschheid honderd meesterwerken. Dit eene kan men ook moeilijk vergeten: wanneer een zoo jong en een zoo overbloeiend mensch zonder reden, door een gril, de aarde verlaat, moet de andere zijde van ons bestaan wel eene groote en ongekende bekoring hebben. En als het deze gedachte niet is, welke voert tot den rand van het leven, dan is het de muziek van Guillaume Lekeu, wiens wezen men beschrijft als vroolijk, exuberant, geestdriftig. Zijne muziek, die één hevig, ingeboren en onvergankelijk verlangen is. Zijne muziek, welke midden in den geboortegrond staat, midden in het ras, die altijd realiteit is en nergens de klanken geeft van de realiteit. Zijne muziek (het is er maar weinig), die brandt van den alleredelsten hartstocht, welken een mensch kan ondervinden, omdat men deze passie slechts ver boven de menschelijke gevoelens aanwezig weet. Zijne muziek, dit het warmste en het soevereinste geluid is der liefde, de in eene oneindigheid getransfigureerde liefde.
Met zijne viool-sonate, waarschijnlijk met zijne Fantasie sur deux airs populaires angevins, welke hier nog steeds onuitgevoerd bleef, behoort dit onvoltooide Piano-quartet tot de meesterwerken van den vier-en-twintig-jarigen Lekeu. Wat zijne viool-sonate goddelijk en origineel maakt, de visionaire, maar in eene schoone rust gezongen exaltatie, en de roerloos meditatieve melodie, de altijd zingende stilte, bezit ook zijn Piano-quartet. Men treft in dit werk echter passages, welke nog verder reiken dan het adagio der viool-sonate. Zij zijn eenvoudiger en zij bevangen ons sneller; zij zijn mystieker en ondoorgrondelijker geschouwd. Zij leven in een ruimte van licht en in eene zuivere stilte, welke men onmiddellijk zou laten volgen op de contemplaties van Beethoven's laatste quartetten. Als voorbeeld hiervan kan men citeeren het intermezzo, dat den eersten allegro onderbreekt met liggende, zacht gerythmeerde accoorden der piano en melodieën der gesourdineerde strijkers; als voorbeeld het geheele adagio; één lange weelde van smartelijk en troostrijk gezang.
Het Haagsche Strijkkwartet, samengesteld door Sam Swaap, Adolphe Poth, Jean Devert en Charles van Isterdael, gaf als andere noviteit een quartet van Darius Milhaud, dateerend uit 1912. Het is een uitstekend werk, charmant geïntoneerd, met mooie rythmische qualiteiten, met een prachtig tweede gedeelte, heel omneveld van stemming, simpel in zijn gelijkmatigheid van beweging, omfloerst door gedempte violen, een werk, waarvan ik me graag de kalme en milde accenten volledig zou te binnen roepen, doch dat bijna geheel is weggevaagd door Lekeu. Misschien doe ik Milhaud, een nieuwe naam en wiens muziek muzikaal klinkt, een onrecht, doch zelfs Ravel's quartet was niet het sterkste van accent en van meesleependheid. Men moet echter het Haagsche Strijkkwartet gelijkstellen met onze beste Nederlandsche ensembles (de voortreffelijke altist Jean Devert geeft het viertal eene zeer bijzondere beteekenis) om het feit, dat zij Milhaud zoo klaar en klankschoon, dat zij Lekeu zoo ontroerend en aangrijpend hebben weergegeven. Henriëtte Roll speelde in Lekeu de pianopartij, virtuoos in de kleur en bezield.