Geertruida van Vladeracken (Hollandsche Schouwburg) [Voorstelling met volksliederen]
We twijfelen geen oogenblik aan de goede bedoelingen van Geertruida van Vladeracken, als ze mededeelt, dat ze met een gebaar, waarin tegelijk naar groote soberheid en expressie is gestreefd, den zang ondersteunt. Maar zij schijnt hieronder iets anders te verstaan, dan wij, die bij deze soberheid en expressie onmogelijk innigheid en waarachtig gevoel kunnen ontberen. Zeker, Geertruida van Vladeracken heeft hard gewerkt voor zij in het openbaar optrad, zoodat we haar niet van dilettantisme willen beschuldigen, maar we weten ook, dat ze zich vergist, als ze meent, de innigheid en het gevoel te kunnen vervangen door kleurrijk vertoon. Het simpele lied der Dry Koningen ontroert, als een eenvoudige van geest, zuiver en rein de groote schoonheid van 't Godsverhaal zingt; 't laat ons koud, als men meent de voordracht te moeten illustreeren door mantel en kleed, zooals de heiligen der middeleeuwen droegen. Een rouwmantel bij Jezus' Dood werd hier een profanatie, 't gouden overkleed, een symbool van blijde vroomheid als Jezus' hofken wordt geprezen, is slechts een pretentieus sieraad. Al deze opsmuk was niet in staat ontroering te wekken, ofschoon we bijna voortdurend de harmonieuze kleurcombinaties konden bewonderen, 't meest wel van 't statige gewaad, oranje-terracotta mantel, boven 't warmgroene onderkleed, dat de zangeres koos als stijlvol decor der Hebridische liederen. Altijd evenwel zagen we de pose, bijna altijd was er een te veel van uiterlijke overdaad, dat een te kort aan sentiment moest aanvullen. Alleen daar, waar ze met natuurlijke charme kon bekoren, in het Iersche Oh! the marriage, in het speelsche Dicy: of Tannton Dean was Geertruida van Vladeracken volkomen oprecht, omdat ze dan zichzelf kon zijn. Maar ze is als kunstenares niet groot genoeg om gevoelens, welke haar innerlijk wezen vreemd zijn, voor anderen waarschijnlijk te maken. Door haar costuums brengt ze den inhoud van een lied niet sterker naar voren, zooals ze meent, maar verzwakt juist de
eigenlijke waarde, die noch gevoel, noch haar zangkunst vermogen weer te geven. Waar ze eenvoud geeft, is ze niet eenvoudig genoeg, waar ze godvruchtig moet zijn, niet vroom, waar ze uitgelaten zal zijn, niet petillant. Wel is ze coquet, geestig en bekoorlijk.
Paul Loewer en Jan Poortenaar trachtten voor afwisseling te zorgen met fluit en klavier, maar deze pogingen waren zelfs niet bekoorlijk.