Dopper en de Haagsche critiek
Het zal het Concertgebouw op den duur geen voordeel doen, dat Mengelberg ter wille van zijn eigen luister, slechts minderwaardige plaatsvervangers meent te moeten stellen.
Louis Couturier schrijft in de ‘Nieuwe Courant’ over 't laatste Zaterdag-concert in Den Haag:
‘Dopper dirigeerde. Hier zouden we kunnen eindigen. Allicht ware dit aangenamer voor den heer Dopper en ook voor ons zelf. Want het is niet prettig onvriendelijke dingen te moeten zeggen.
Wat heeft de heer Dopper in zijn leven eigenlijk als dirigent gepresteerd om tweede dirigent van een orkest als het Concertgebouw-Orkest te zijn? Zijn directie mist het allernoodigste: Dopper ontbreekt het ten eenenmale aan geestelijk overwicht over zijn spelers. Hij is niet hun voorganger en niet hun aanvoerder. Tusschen hem en het orkest gaapt een klove. Hij dirigeert en het orkest speelt, maar dat hij het zou zijn die laat spelen lijkt zelfs eenigszins belachelijk. Bij zijn directie krijgt men het gevoel, dat het orkest zijn leiding duldt. Goedig laat men hem de maat slaan, maar pas op, als hij zich het recht zou aanmatigen het veelhoofdige lichaam zijn wil op te dringen.
Bestaat er in ons land voor de werkelijk buitengewoon begaafden zooveel gelegenheid zich een positie te veroveren, dat men een middelmatigheid als Dopper jarenlang handhaaft op een plaats, die alleen door een onzer allerbeste musici mag en kan worden ingenomen?’
Wie zal nu 't eerst de noodige maatregelen nemen: het orchest of de Amsterdamsche abonné's (beiden dulden Dopper nauwlijks)?
Of zal het Concertgebouw-Bestuur gaan inzien, dat het letterlijk voor alles misbruikt wordt?