Edwin Fischer [Solist in het Pianoconcert van Eugène d'Albert – Mendelssohn, Ouverture Fingalshöhle en Dukas, L'Apprenti sorcier o.l.v. Cornelis Dopper]
Evenals verleden jaar heeft Edwin Fischer, ook nu, geboeid zonder te bevredigen. Hij speelt de muziek met jonge, soepele vingers, welke reageeren op iedere bedoeling en diezelfde toovermacht hebben op de mechaniek der toetsen. Zoo speelt hij dus in alle nuances en overgangen van zijn metallieke, nasale geluid, van 't zware brons der klokken tot het spelend zilver der Chineesche belletjes. Hij speelt ook in alle ontroeringen, van de schemer-verste tot de agressiefste, van de stille tot de pompeuse. Hij speelt met niet minder absolute beheersching (wanneer hij ten minste niet moe is gelijk in Chopin's fis-klein Polonaise) alle moeilijkheden en zijne octaven b.v., onstuimig, wild, roekeloos uitgevoerd, waren bewonderenswaardig.
Het is enkel zijne houding tot den componist, welke onze waardeering op het doode punt houdt. Fischer kent alle geheimen van het expressieve accent (daarvoor is hij een leerling van Eugène d'Albert); hij kent alle raffinementen van een rubato, anders zou hij zijn toucher niet in zooveel vervloeiingen onderverdeelen. Maar door eene mysterieuse weifelmoedigheid, die misschien te kort van kracht is, zweeft hij bij die karakteristieke en quasi-geïnspireerde wijze van spelen in onophoudelijke ups and downs; na bezield zingende maten volgen mat gearticuleerde phrases, op een verrukkelijk arpeggio, waarvan elke noot de andere naruischt, gechargeerde accenten, welke de melodie soms behoefde om haar aannemelijk te maken, maar die haar niettemin dood laten. Het geniale evenwicht heeft hij nog niet kunnen vinden.
Fischer trad op met het piano-concert van Eugène d'Albert, een electrisch werk, waarin vele en de vreemdsoortigste herinneringen aan vroegere meesters (van Beethovens Negende tot Wagners Tristan en Meistersinger) zijn samengepakt. Dopper dirigeerde. En er lag iets treurigs over, om een beweeglijk pianist, en een beweeglijk ensemble en levendige muziek zoo voortdurend geremd te zien door een leider, die tegenover het innerlijke rythme van dit concert geheel vreemd stond, en de partituur ook niet genoeg overzag om zich met dat rythme bezig te kunnen houden. Doppers stroeve en slordige manier van dirigeeren was trouwens den heelen middag dermate hinderlijk (Fingalshöhle en L'Apprenti sorcier), dat het maar beter is er op dit oogenblik over te zwijgen.