Hollandsch Strijkkwartet [Beethoven op. 18 No. 2, op. 95 en op. 132]
Wie zal zeggen wat een kwartet als Beethovens 132 soms beteekenen kan, wanneer men door een toeval deze muziek zoo dicht nadert, dat zij geen vorm meer is, niet eens klank meer is, niets meer is dan van uit een visioen gerythmeerde trillingen, en dat in enkele oogenblikken, zelfs deze laatste realiteit nog afwezig wordt, wijl alles oplost voor het oog, voor het gehoor en er niets blijft dan de zonderlinge, onuitsprekelijke ontroering, niets dan de indruk, de sublieme indruk welke een mensch gedurende een paar eeuwigdurende seconden tot muziek maakt? Wat het beteekenen kan? behalve die indrukken en die binnenste gewaarwordingen? de uiterste bewondering, de uiterste aanbidding en genegenheid voor een meester, die het leven zóó ondervonden heeft en het tot zulk een geluk heeft getransformeerd; de aanbidding voor deze muziek, waaraan niets oud en niets nieuw is, die gisteren geschreven kon zijn en ook tweeduizend jaren geleden, die niets is dan bloei van liefde, niets dan ziel, niets dan de soevereine en altijd troostende warmte van een goddelijk hart.
Het Hollandsche Strijkkwartet speelde Opus 18 No. 2 op. 95 en op. 132 - een menschenleven, niets dan een menschenleven. Beethoven begon met het geluk, het klare, argelooze, zachte geluk, dat niets dan streeling is; hij eindigde met het handenstrekkende, het wijde, extatisch gespannene, het breidende geluk dat niets is dan de overwonnen en de supernatureele smart, welke steeds achtergrond blijft, nauwlijks schaduwt, nauwlijks pijn doet. Het waren merkwaardige ervaringen zulk een cirkel te moeten trekken in den tijd van géén twee uren.
Leydensdorff, Mendes, Kint en Canivez hebben in verschillende passages wèl veel ingehaald en hoe zij vele superieure momenten hadden, hebben zij zelf uitgezongen.