Amsterdamsche Kunstkring [Peter van Antooy dirigeert het Residentie-Orkest in Berlioz' Carnaval romain en Brahms' Tweede symphonie – Hubert Cuypers voert met zijn koor het Requiem van Giovanni Sgambati uit]
Men zou de opmerking kunnen maken, dat Brahms' tweede symphonie hier langs minder omslachtige wegen kan worden gehoord dan door bemiddeling van den Amsterdamschen Kunstkring en door tusschenkomst van het Residentie-orchest. Men zou ook meenen, dat er geen enkele reden bestaat om voor de symphonieën van Brahms een ‘Kunstkring’ ter hulp te roepen. Dat mocht men doen voor de Roméo-et-Juliette-symphonie van Berlioz b.v. of voor de Achtste van Bruckner, om een paar hier zeer zeldzame kostbaarheden te noemen. Voor het Requiem van Sgambati is ook geen ‘Kunstkring’ noodig. Alle hoogere eigenschappen van een meesterwerk zijn in deze doodenmis afwezig en noch wegens de kleur, noch wegens de conceptie, noch wegens de muzikale ideeën verdient dit werk eene zoo bijzondere achting. Het werd hartig in elkaar gezet, zeer vlak en vrij vloeiend; Sgambati heeft ook getracht om allen romantischen tuba-mirum-cliché's uit den weg te gaan, doch kwam niet verder dan dit negatieve resultaat. Want liever zoo'n tuba-mirum-cliché, argeloos, goed bedoeld en altijd een beetje indrukwekkend, dan heelemaal geen invallen, welke de moeite van het opteekenen verdienen.
Het hooren van zulke muziek, wete de lezer, is gewoonlijk een ergere kwelling, dan het opteekenen. Ik heb het uitgehouden tot den Sanctus, hopeloos wachtend op één noot, welke eene ziel droeg, en had toen nog niets bemerkt dan weekelijken kerkstijl, een paar Wagner-reminiscenties (Parsifal in III!) en enkele melodieën (qui Mariam absolvisti), welke hare nutteloosheid, hare overbodigheid al te nadrukkelijk declameeren. Een Nederlandsch Requiem als dat van Otto Lies b.v. staat bóven dit vale, hartstochtelooze en gelijkmatige product van een Italiaanschen componist, wiens eenige rol in het land van Palestrina en Verdi geweest is, dat hij er propaganda voerde voor de 'officieele' muziek van Schumann en Brahms.
De uitvoering droeg niet de voortreffelijkheid, welke men van Hubert Cuypers en zijn koor, oordeelende naar een vroeger concert, verwachtte. De jongensstemmen klonken ditmaal mat en bleek, in den samenzang van het complete koor heerschte een zekere ordeloosheid, een gebrek aan den laatsten toets; de inzetten waren onregelmatig en het geluid der mannenstemmen, poover en weinig bekoorlijk, kon niet voldoen. Er scheen te slordig gerepeteerd te zijn. Cuypers als dirigent zag men vroeger ook wel spiritueeler en minder zwaarwichtig. Hij scheen in zijn gebaar niet gemakkelijk over de doode punten te kunnen heenkomen en drukte rythme en klank, koor en orchest. De schamele solo-partij werd gezongen door Carel Butter en zij lag hem werkelijk te hoog om ze te zingen met de maestria, welke de onbelangrijkheid had kunnen doen vergeten.
Peter van Anrooy, die Berlioz' Carnaval romain en de tweede van Brahms dirigeerde, deed verschillende dingen, welke merkwaardig leken. Voor 't eerst hoorde ik den mysterieus dwarrelenden, den geestigen en dartelen allegro der ouverture in het coloriet der dramatische situatie. In de opera Benvenuto Cellini n.l. speelt dit vlugge, dolle scherzando bij het vallen van den nacht en het is waarlijk eene buitengewone verdienste van den dirigent, dat hij deze melodieën kon hullen in dat half-donkere, nocturne floers. Brahms dirigeerde Van Anrooy alsof het Mahler was (Mahler is inderdaad overvol van Brahms), omtooverd met blauwe-bloemen-romantiek en andere [oudere] accenten. Ik kende Van Anrooy niet in deze gedaante. Brahms trouwens ook niet. Het is me nog [eens] duidelijker geworden dan vroeger, hoe men Brahms een stug in-zich-zelf-gekeerd, duister karakter kan titelen; Brahms, – een componist, die hier en daar ongemotiveerd en raadselachtig losbreekt in hard, barsch, onexpressief geluid, maar over 't algemeen zoo beminnelijk ontroerend houdt van lieve, charmante en zacht deinende melodieën, welke men moeilijk diep of heel verheven kan noemen. De finale van het laatste deel staat in hare luidruchtige, wat goedkoope vroolijkheid maar weinig hooger dan eene effectvolle opera-finale; het allegretto grazioso reikt precies zoo ver als eene zoet-mijmerende romance, strooit vele streelende liefelijkheden, maar komt uit die placiede bekoorlijkheid nergens tot de verrukking.
Ik geloof, als Van Anrooy niet dirigeerde met twee steeds rechthoekig gebogen armen, wanneer hij zijn gebaren soberder en duidelijker afteekende, aesthetischer verzorgde, dat men hem als orchestleider warm zou kunnen waardeeren. Hij moet zich echter beter op de hoogte stellen van den gemoedstoestand der hoofdstad. Brahms' Tweede moge in Den Haag Van Anrooy's succes zijn, hier bezorgt ze hem een half-leege zaal, welke zichtbaar moet worden aangevuld. Ook Cuypers tastte mis met Sgambati's Requiem en de Amsterdamsche Kunstkring is sinds den dag zijner oprichting reeds aan 't mistasten. Hij kon honderdmaal noodzakelijker en vruchtbaarder werk doen.