[Kerst-matinee van het Concertgebouw - première Celloconcert van Jan N. Hooymeyer]
Op de Kerst-matinee van het Concertgebouw, welke onder leiding stond van Evert Cornelis trad de bas Hendrik Koning op, met eene Messias-aria van Händel en een Jesu dulcis memoria van Johannes Verhulst. De trompet-aria uit Bachs Weihnachtsoratorium moest wegens ongesteldheid van onzen eersten trompettist D. Speets vervangen worden door een solo met orgelbegeleiding van Verhulst. Hendrik Koning heeft een aanzienlijke bas, welke ongeveer in geen enkele ligging geconsolideerd is tot een stabiel en in een of ander coloriet gehouden orgaan. Op dit oogenblik doet de stem nog niet veel anders dan een aantal holle, flakkerende en aarzelende tonen voortbrengen. Het Messchaert-staccato wordt door Koning in ongehoorde afmetingen toegepast en met waarlijk belachelijke uitwerking. Hij zong b.v. Ha-ha-ha-ve Jehehehesuhu; deze tic, welke hij in de eerste plaats zal moeten afleeren, maakte het moeilijk om serieus te luisteren.
Onze violoncellist Frits Gaillard introduceerde het cello-concert van Jan N. Hooymeyer, een lid van ons Concertgebouw-orchest. Hooymeyer is in 1876 geboren, studeerde beurtelings onder Richard Hol, Daniël de Lange, Bernard Zweers en dat hij nu, op een-en-veertig-jarigen leeftijd pas met zijn werk in het publiek komt, bewijst méér dan alle details, hoe ongemakkelijk men zijn leven heeft gemaakt. Reeds vóór den oorlog hoorde ik, dat het orchest eene goede symphonie van Hooymeyer in lezing had, doch vernam er verder niets van. Nu is het 1918; in de obsessie van den hopeloozen oorlog ging de tijd nog onherroepelijker en sneller voorbij; vier jaren wachten kan eene noodlottige eeuwigheid zijn voor een auteur.
Men moet er Gaillard buitengewoon om prijzen, dat hij het stuk van zijn collega zóó conscientieus in studie nam en van buiten leerde. Verder dat hij Hooymeyer mooie kansen gaf (en niet te vergeefs) voor een succes. Wat de muziek zelve betreft, zij heeft uitstekende en minder uitstekende hoedanigheden. Tot de zwakke kanten van het werk behoort eene zekere uniformiteit in den bouw der melodie; de componist heeft aanleg om na zijne rondzwervingen in de scala bijna voortdurend op den mediant (den derden toon dus der toonladder) terecht te komen, wat deze muziek eene hinderlijke eentonigheid gaf. De constructie van een stuk behoort in dit cello-concert ook niet tot zijne sterke eigenschappen. Er wordt zeer weinig gemoduleerd in het rythme en in de stemmingen. De tutti en de soli hebben enkel beteekenis als zoodanig en brengen geen nuance in de expressie. Het thematisch materiaal draagt over 't algemeen één zacht-mijmerende, elegische kleur, welke hoogstens tot een lyrischen marsch wordt uitgebreid en heeft een tekort aan innerlijken overvloed en bloei, waardoor het slechts zeer matig gegradueerd kon worden. In zijne behandeling van het koper en van de harp heeft Hooymeyer als instrumentalist het onvoordeeligst gewerkt. De harp maakt de elegieën wat banaal, het koper drukt de violoncel meermalen dood.
De uitstekende hoedanigheden van het concert zijn de groote probiteit en de natuurlijkheid der muziek - zoetvloeiend, eerlijk en van eene zeldzame oprechtheid. Hare factuur eert ook overal den vakman, die zijn werk maakt zonder charlatanerie, zonder bluf, zonder boerenbedrog. De reactionaire geest van Hooymeyer's muziek komt zoo vrank en zoo onomwonden tot uiting, dat - al zou ik hem liever anders wenschen - hij me geen oogenblik geërgerd heeft. Het is zeer naïeve, maar altijd serieuze en waarheidlievende kunst, welke deze opvoering verdiende, al blijft hare fout ook dat zij te ver van de toekomst en te ver in het verleden staat.
Het concert had inderdaad veel succes en Hooymeyer werd op het podium geroepen. Moge 't hem troosten over het ongemakkelijke leven. Cornelis dirigeerde nog het zeer teedere en altijd liefelijke herdersstukje uit Bach's Kerstmis-oratorium en het óók teedere en altijd liefelijke Larghetto uit Mozart's Clarinet-quintet. Onze tweede clarinettist Swager, die den solo prachtig speelde, is er warm voor toegejuicht.