[Elly Ney-van Hoogstraten in Mozart en Liszt en Louis Zimmermann in de Haffner-serenade]
Mevrouw Elly Ney-Van Hoogstraten gaf Mozart's piano-concert (in... c-groot, maar dat is een schrale toelichting, want er zijn 25 piano-concerten van Mozart) in eene origineele en ongewone opvatting. Zij verkleinde den klank tot een spinet-achtig, graciel geluid; het rythme kreeg iets popperigs (in de beteekenis, welke Lizzy Ansingh of Maeterlinck aan een pop kunnen geven), iets heel afgemetens en ook coquets, maar met alle reserve en met zeer ingetogen beweginkjes; het was tegelijk analytisch, de noten vlak naast elkaar alsof zij ze pointilleerde; de psyche bleef teruggetrokken, quasi-afwezig; de kleur over het algemeen gedekt, verstorven, gelijk dat een oud stuk kan hebben; kortom, een reconstructie van de achttiende eeuw op een hedendaagsch instrument, gespeeld met eene wonderlijke doorzichtigheid, wonderlijke accuraatheid, bijna geaffecteerd, zoo nauwkeurig en automaat - maar steeds superieur en verfijnd van techniek.
De Hongaarsche Fantasie van Liszt koos de pianiste op een slecht oogenblik. Het ligt ons nog te juist in het geheugen, hoe Vera Schapira ze speelde: in een ongelooflijk snel tempo, met een verbazingwekkende zekerheid, met een onvervaarde bravoer, met daverenden klank, met duizend parelingen, sprankelingen en andere ragfijnheden. Mevr. Elly Ney-Van Hoogstraten had de mogelijkheid van vergelijking liever moeten mijden, want voor ons hart was het niet hoognoodig om dat werk van Liszt wederom te hooren. Wij hadden Vera Schapira in de genoemde eigenschappen dan niet verschillende graden overbluffender behoeven te vinden.
Louis Zimmermann verwierf zich met de solo's der Haffner-serenade een zijner warmste successen. Hij streek schitterend en men heeft hem daarvoor zeer nadrukkelijk willen danken. Het zal hem, na eene lange week van onvermoeid zwoegen, verrast en verheugd hebben.
Om het programma te vullen en om ten minste een beetje den indruk weg te nemen, dat er van een aantal vereerenswaardige meesters te weinig gespeeld wordt, dirigeerde Mengelberg de twee Nocturnes van Debussy. De vertolking kan niet geprezen worden. In de eerste ‘Nuages’ hinderde voortdurend de Engelsche Hoorn met eene overmatige logheid van timbre, in de tweede (Fêtes) was het ensemble zeer onrustig, schommelde gevaarlijk en miste de schoonheid van kleur, welke tot de eigenschappen behoort van het orchest. Het was een tekort van Mengelberg, die het niet meer in zijn hand had.
Zondagmiddag gaat de Symphonie van Julius Röntgen en het Piano-concert in bes van Brahms, dat tot dusverre altijd in de programma's beschreven stond als een ondoordringbaar struikgewas. Verleden Donderdag hadden wij den Frankfortschen conservatorium-directeur, Zondag zullen wij den Amsterdamschen hebben. In 1911 speelde men Röntgens symphonie voor 't laatst en toen reeds zijn lange rijen hoorders weggeloopen. Sinds 1911 is onze belangstelling voor Julius Röntgen ongeveer gedaald tot het nul-punt, Mengelberg weet dat, doch stoort zich niet aan de dingen, waarvoor wij belang stellen. Julius Röntgen moet echter niet hetzelfde lot treffen als den heer Waldemar von Baussnern. Men zou nog beter kunnen bewijzen, dat wij den drogen en machteloozen conservatorium-stijl van Röntgens symphonie, ongewenscht achten in het Concertgebouw door weg te blijven dan door weg te loopen. Mengelberg is den laatsten tijd bezig met het nemen van proeven hoever onze lijdzaamheid gaat; wij moeten hem daarin behulpzaam zijn.
Hij wil graag onzen zin doen, als die zin duidelijk blijkt. Toen de heer von Baussnern hier zijne smadelijke nederlaag geleden had, heeft men hem in Den Haag eenvoudig gedesavoueerd en in plaats van zijne fameuse derde symphonie, welke ons zulke harde noten te kraken gaf, liet men Dopper de Tannhäuser-ouverture uitvoeren.
Wanneer Röntgens symphonie voor een leege zaal ging, zou in ieder geval de muziek haar verdiende loon krijgen.