[Julia Culp]
Julia Culp is de eerste zangeres, die haar concert gaf met eene coquette toque op het hoofd, en waarover, tenzij over deze alarmeerende licht-groene toque, zou men nog kunnen schrijven bij een optreden van Julia Culp? Wat zij tien jaar geleden zong - het Ave Maria van Schubert, de Klärchen-liederen van Beethoven, Vor dem Fenster, Minnelied en Santmännchen van Brahms - zal zij ook over tien jaar zingen. Zooals zij ons tien jaar geleden de lieve woorden toekuste, de charmante woorden toeglimlachte, de teedere woorden toezuchtte, zal zij ze over tien jaar eveneens kussen, glimlachen en zuchten. Zoo voortreffelijk zij tien jaar geleden heerschte over hare stem, zoo uitstekend zij vandaag zong, zal zij het ook wel in de naaste toekomst doen. Doch over hare toque en haar azuren, firmamentalen japon, hoewel die óók zijne rol speelde, zal ik niet schrijven.
Julia Culp heeft teleurgesteld. Wij kregen spoedig eene toegift, doch in vergelijking met stormachtige enthousiasmen als dezen winter losbraken voor Frederic Lamond, voor Maria Ivogün, voor Schapira, voor Selma Kurz, behaalde Julia Culp slechts een matig succesje. Waarom? Zondagmiddag halfdrie had zij befaamdheid genoeg om de zaal stampvol te laten loopen, om halfvier was deze roem tot de helft verminderd. Verminderd zonder dat men méér eischte of een beter inzicht kreeg in verschijningen als Julia Culp. Maar men eischt andere dingen. Over het sentiment eener zangeres kan men evenmin gaan redetwisten als over de humor van een Charlie Chaplin. Wanneer een sentiment actueel genoeg is en leeft maakt het zijn veroveringen, zonder daarom goed of slecht te zijn, want zeer verheven gevoelens zijn uit 't zielsleven der menschheid verdwenen en vervangen door andere gevoelens. Men schijnt eenvoudig te mogen gelooven, dat de coquetteerende, de flirtende en de mannequin-achtige psyche van Julia Culp, haar overdadige ijver om de hoorders te wikkelen in de meest gemoedelijke, meest burgerlijke en meest huisbakken lyrismen, welke zij sedert jaren niet kon varieeren, men mag gelooven na haar vergelijkenderwijze gesproken fiasco van gisteren, dat deze kunst van oppervlakkige teederheden op sterven ligt. Wij hebben nieuwe preoccupaties in ons hart en deze teederheden schijnen ons burgerlijk en bekrompen.
Het is eene andere vraag of het eene instelling als Het Concertgebouw past, dat zij zangeressen als Julia Culp, die bij gebrek aan veerkracht, door gemakzucht, door ijdelheid, van haar talent een koekoek-één-zang maken, aan haar lot overlaat. Wanneer de dirigent of het Concertgebouw-bestuur aan Julia Culp opdragen om liederen van Moussorgsky te zingen (de Chants et Danses de la Mort b.v. zijn geïnstrumenteerd door Rimsky-Korsakow en zouden een groot succes worden), eene aria van Mozart of eene hymne van Diepenbrock, zou eene Julia Culp dat waarschijnlijk niet afslaan en in ieder geval zou eene Julia Culp vroeg of laat aan zulk een opdracht gevolg moeten geven.
Het bestuur antwoordt misschien, dat Het Concertgebouw eene zaak is, welke nu en dan stampvolle zalen noodig heeft. Dit valt niet te ontkennen. Maar 25 jaar geleden was het Concertgebouw óók eene zaak en men weigerde muziek te maken voor een publiek, dat rookte en dronk tijdens de uitvoering. Het werd bij de Kes-huldiging van 1 December, bij het Concertgebouw-jubileum in 1913 vele malen herdacht, hoeveel moeite 't kostte, het publiek te leeren, dat schoonheid eerbied eischte. Wat heeft men echter nà Kes gedaan nu er omgekeerd gezegd kan worden, dat eerbied schoonheid eischt? In 1890 speelde men opera-arrangementen, piston-solo's en fantasieën - nu zingt men Strauss-walsen, Zandmannetjes en Ave-Maria's, nu speelt men de meest zinledige stukken als er maar een virtuoos mee komt aandragen. Men zal toch niet beweren, dat het programma van Julia Culp ‘hoogere’ emoties heeft opgeroepen? Men kon zich immers eene schoonheid denken niet waar? welke edeler is, rijker en machtiger, dan de liederen van Brahms, die ten eerste voor een intieme ruimte geschreven zijn, ten tweede slechts intieme en beperkte genre-gevallen behandelen? En wanneer slechts de helft van het publiek schoonheid zou eischen in plaats van virtuozengrillen, zou het dan niet de taak zijn van Het Concertgebouw om de andere helft af te leeren in het geestdoodende en banale automatisme der virtuozen-grillen behagen te scheppen, gelijk het vroeger aan de ‘andere helft’ rooken en drinken heeft afgeleerd? Solisten behoeft men niet af te schaffen, doch van de solisten moet gevergd worden, dat zij geen muziek zingen, welke ons alleen een beetje vermaakt en bezighoudt, men mag ook solisten van zooveel talent niet de kans geven om automaten te worden en ten slotte moet men de betere helft van het publiek niet lastig vallen met eventualiteiten, welke van zulke verouderde gebruiken getuigen als dit optreden van Julia Culp. Ik wil er de
zangeres niet hard om vallen, doch een programma als het hare is in ons werelddeel alleen nog zingbaar aan vorstelijke hoven en in half-aristocratische, half-burgerlijke salons, doch niet meer in concert-instellingen waar men de schoonheid beoefent en niet het amusement.