Fransche Opera: Carmen
Men voelde zich soms heel diep in de provincie, in de binnenlanden. Het orchest was dun bezet, speelde mat en ongelijk. De hand van den dirigent (ditmaal de heer Zeldenrust) leek onnaspeurbaar. Dan wordt de partituur van Bizet, welke vol staat van de allerfijnste en allermeesterlijkste details eene gewone orchest-begeleiding, die er alleen is om wat te begeleiden. Ook de hand van den regisseur bleef onmerkbaar en er heerschte overal wanorde en onachtzaamheid. Het is toch geen buitengewone kunst, wel?, om tien tamboerijnen een beetje in de maat te leeren slaan, om een koor niet dwars tegen alle muziek in te laten loopen en den grooten intocht van Escamillo in het vierde bedrijf een tikje in harmonie te brengen met de noten, die er geblazen worden? En dan de castagnetten-dans van mlle Lucia Nordi! Wanneer dirigent, regisseur en zangeres te zamen niet inzien, dat in dezen dans gratie, plastiek, bekoring en locale kleur volkomen ontbraken, dat die dans-vertooning een vergrijp was tegen de oogen en de ooren, wat valt er dan te hopen?
Mlle Nordi is helaas nog steeds geene Carmen. Hare stem ging 't laatste jaar vooruit, won aan gehalte en kreeg mooie, donkere reflexen, maar zij is niet actrice genoeg om zulk eene rol, waarbij elke noot geacteerd moet worden, gezongen moet worden van-uit het drama te zingen. Spelen kan bijna geen enkele zangeres deze rol, waar alles natuur is, ras, instinct en zenuwen, doch mlle Nordi geeft wel geheel het tegenovergestelde van wat men verwacht. Dit tegenovergestelde bezit bovendien zeer weinig verdienste, want het is oppervlakkig op het banale en men denkt bij hare Carmen steeds aan eene meer of minder wilde Haagsche juffrouw uit een der tallooze romans van Jacqueline Reyneke van Stuwe. De Escamillo van Maurice Leroux werd beter uitgebeeld en Leroux heeft prachtig materiaal, maar wat is de reden, dat deze zanger geen serieuze studies maakt? Zijn toon klinkt ongedurig, flakkert, en hij kan geen drie noten achter elkaar zuiver intoneeren.
Tot dusverre telde de complete Fransche Opera slechts twee persoonlijkheden over wie men met bewondering kon spreken: Roosen en Emma Luart. Nu is er tenminste een derde: Louis Girod, die den José zong. Ik vermoed, dat hij zich ook erg in de provincie moet gevoeld hebben, bij het spel van Carmen, dat geen tegenspel kan lokken, bij een dirigent, die de geheele Carmen-muziek laat wegkwijnen. Het tweede bedrijf boeide en misschien wel omdat mlle Nordi de gril had een shawl te dragen van overvloedig netwerk, waarin de uniform-knopen van Don José voortdurend verward raakten. Bij het derde bedrijf begon Girod te overtuigen en mee te sleepen, het vierde heeft hij opgevoerd tot een hartstocht, machtig genoeg, om hem te ondergaan. Hij heeft een lenig geluid, eene voortreffelijke techniek, doch ik kreeg den indruk, dat hij met zijne stem nog veel kan wagen. Evenals Urlus is hij de ‘helden’-jaren reeds voorbij, maar om dit voor zeker vast te stellen, zou men hem nog een paar malen moeten hooren.
Mme Looymans gaf eene charmante, zeer mooi zingende Micaëla (zij was de eenige, die een opendoekje kreeg); Dukers' Zuniga en Maudier's Dancaïre waren uitstekend. Het quintet der smokkelaars werd door den Remendado van Montel, de Frasquita van Denève en de Mercedes van Diane, niet volmaakt, doch zeer dragelijk aangevuld.
De zaal was middelmatig bezet, en enthousiasme kwam er enkel bij 't einde. Men mag Bizet's Carmen zoo provinciaal maken als men wil, aangrijpende situatiën van het vierde bedrijf, als zijn gloeiende accenten, reiken boven elk geknoei uit. Men zucht echter onwillekeurig: ik zou dit meesterwerk wel eens van a tot z in een meesterlijke vertolking willen zien. Het is meer de moeiten en kosten van een ‘festspiel’ waard dan welke opera ook.