Margot Barendregt [Liederen van o.a. Rosine de Cocq, Hans Franco Mendes, Gerritsen van Roekel en Henri Nieuwenhoven]
Het was allemaal triest, trieste muziek, trieste zang en triest applaus. Als Margot Barendregt, wat ik ze 9 Jan. raadde, nog in de opera belandt, dan zullen de tragische rollen voor haar zijn.
Haar rol in de Nederlandsche muziek dreigt al tragisch te worden. Zij heeft de neiging om zich voor landgenooten te interesseeren en eene verstarrende onverschilligheid is wederom haar deel geweest. Zij moet na zulk een avond (wat een studie en voorbereiding zal haar die weer gekost hebben...) wel met een mooien diable au corps thuis komen, met een even mooien diable au corps als ik. Want een programma met zooveel prulwerk verdient niet beter dan de verstarrende onverschilligheid.
Onze middelmatige en slechte componisten kenmerken zich vooral door twee eigenaardigheden: zij hebben geen flauw verstand van vers-rythme en bezitten een overmatige voorkeur van opgeblazenheid en voor pathetische uitspattingen. Wanneer ik het woordje ‘goud’ zie, ‘kersrood’, ‘verre’, ‘boven’, ‘alsem’, ‘rozen’, zelfs ‘woudzon’, dan weet ik het al; die schoone woorden (ja zelfs de avondzon) moeten met een schoone hartstochtelijke draai en zwier vertolkt worden.
Van een vers hebben die middelmatige en slechte componisten geen notie. Rosine de Cocq componeert het fluisterende en uit niets dan zacht-geademde woorden bestaande
van Verlaine ongeveer als een wals en de onbeschaamdheid van zulk geknoei was meer dan genoeg om het bloed naar het hoofd te jagen. Rosine de Cocq voegde daarbij nog eene ongekende banaliteit. Hans Franco Mendes had den slechten inval om ‘Voor jou en mij’ van C.S. Adama van Scheltema, dat juist inhoud genoeg bezit om vlot en licht gezegd te worden, uitbundig lyrisch op te vatten; Gerritsen van Roekel denkt dat het minstens ondefinieerbare (om niet te zeggen zotte) ‘Naar den avond’ en de altijd verwarde, geforceerde horlvoetende beeldspraak van Boutens, zijn in precieuse zinskronkelingen verborgen tekort aan gedachten en nieuwe vondsten, welke ook in het zuiver pijpen van ‘Goede Dood’ detoneeren, Gerritsen meent, dat hij dit met wat Gounod-toontjes op muziek kan zetten.
Maar denk niet, wanneer het vers hun mislukt, dat deze componisten door wendingen, welke eenige persoonlijkheid aanduiden, door zelf-gevonden en gevarieerde harmonieën of door eene spontane, oprechte melodie het treurige hart wat opbeuren. Wanneer zij twee noten aanslaan (de verweesde, de beklagenswaardige armen van geest) dan kent men de twee volgende reeds van buiten en dit gaat zoo tot 't einde van 't liedje. Het armzaligst bedeeld aan phantasie, aan oorspronkelijkheid, aan inferieure mobiliteit (zoek deze niet te veel bij onze middelmatige en slechte componisten) is Henri Nieuwenhoven; of hij imiteert Schumann en Strauss (‘Gebet’; ‘Ein kleines Lied’) óf hij maakt een goedkoop en banaal ‘Ik heb er van zilveren meren gedroomd’, met het eentonig onderstreepte rythme. Maar welke koppigheid drijft onze zangeressen er toe om altijd het goede te laten liggen en het minderwaardige uit te voeren?
Margot Barendregt leek mij slecht gedisponeerd. Zij zong onvast, wrong in de hoogte, zonderling gemêleerd in het medium, met de vreemdste bijtonen, en ook in het lage register nog gedekt en onvrij. Hare intonaties weifelden dikwijls; de g's en ch's waren niet fraai om aan te hooren, gelijk zij ze bij voorkeur schraapte; zij maakte de r's met tong en lippen; de stem scheen me sinds Januari driemaal geweldiger geworden en dit bleek enkel vergroving te zijn. Er zijn twee mogelijkheden: dat zij weer van de wijs is (dat overkomt de jonge Hollandsche zangeressen met hare 1001 methodes herhaaldelijk) of zij was heel slecht gedisponeerd. De manier, waarop zij het ‘largo’ van Händel, de beroemde Orpheus-aria en twee Spaansche liederen van Hugo Wolf zong, was in alle opzichten onvoldoende; van de intenties der componisten kwam niets terecht.
De heeren Henri Nieuwenhoven en Gerritsen van Roekel begeleidden om beurt. En beiden schenen aan een juist ensemble weinig waarde te hechten; zij schenen ook te vinden, dat het houterig en droog mocht zijn.
Het was een trieste, vlakke, vale avond.