[Beethoven, Pastorale en Rimsky-Korsakow, Shéhérazade o.l.v. Cornelis Dopper]
Bij de Pastorale en bij Shérérazade van Rimsky-Korsakow is niet méér noodig dan een korte notitie. Men zou de Pastorale wel eens een jaartje willen zien rusten maar het is nu eenmaal de gewoonte, dat de Negen symphonieën van Beethoven haar jaarlijkschen toer maken. Met de 9 van Bruckner, de 9 van Mahler, de 4 van Schumann, de 4 van Brahms, de honderd-en-zooveel van Haydn en Mozart zou 't een aardige automaat kunnen worden. De muziek verliest dan op den duur wat van haar verrassingen, van haar eeuwige jeugd, doch daar komt 't niet zoo erg op aan.
Shéhérazade onder Cornelis Dopper is niet heelemaal een meesterwerk. Hij dirigeert het begin alsof 't het openingskoor ware der Matthäus-Passion, zwaar-op-de-hand en grootsprakerig, hij maakt 't lang en eentonig. De rest loopt beter, al wordt 't nog niet Oostersch, niet duizend-en-een-nacht, en al ontbreekt aan zijne leiding dan ook alle verdere fantasie en hoogere geest, waarmee men melodieën en melopeeën eene atmosfeer schept. Doch deze rest is pittoresk en nieuw genoeg gecomponeerd om zelfs onder Dopper, die soms heele moeilijke zwemtoeren scheen te verrichten, een meesterwerk te heeten. Men zou 't wel eens willen hooren uitgevoerd door een man van smaak.
Het moet me van het hart, dat de programma-boekjes hopeloos worden. Wie is verantwoordelijk voor de aanstelling van den heer Curt Rudolf Mengelberg als redacteur? Hij heeft nu ‘eene bijna vergeten symphonie’ van Beethoven ontdekt: ‘De slag bij Trafalgar’ en beweert, dat deze ‘slag bij Trafalgar’ gewonnen is door ‘den Engelschman Wellington’.
Hoor eens: het is best mogelijk, dat er onder de manuscripten van Beethoven nog eens een ‘slag van Trafalgar’ gevonden wordt; voorloopig echter bestaat alleen de slag bij Vittoria. Maar ik laat 't me niet uit mijn hoofd praten, dat de slag bij Trafalgar gewonnen is door den Engelschman Nelson.
Wordt het geen tijd, dat C.R. Mengelberg teekent met Dr? Hij heeft zoo'n sympathieke neiging om ingewikkelde quaesties als de ‘programma-muziek’ in een handomdraaien op te lossen. Hij houdt er van om ons tot over de ooren in de abstracte ideeën te zetten. Hij maakt nog grootere en slimmere ontdekkingen dan Ant. Averkamp. En dan gelooft men hem misschien nog.
Het noten-materiaal der Pastorale krijgen wij nu alphabetisch, genummerd, naakt en catalogisch, alsof 't fossielen zijn uit het bronstijdperk. Ik geef hem den raad ze nu maar te etiquetteeren met de titel: ‘Landgenoegens’; ‘De Beek’; ‘Boerendans’; ‘De Storm’; ‘Dankgebed’. Dat is consequent, dat is juist en dan behoeft hij verder niets te vertellen.