[Minnie van Velzen en Vera Schapira in werken van Weber – Ravel, Daphnis et Chloé suite nr 2 o.l.v. Mengelberg]
Men zei, dat ze bij Mengelberg uit de gratie was, juffrouw Bonger. Men praatte er over in de tram en overal. Het zou ook een gewichtig feit geweest zijn in de muziek-wereld. Zie eens, heele rijen zangeressen wachten tot ze ‘aan de beurt komen’. Ik zou er een dozijn voortreffelijke kunnen noemen, die wachten, wachten, terwijl juffrouw Bonger, om welke reden weet niemand, àlle beurten heeft afgepacht voor hare leerlingen. En zij levert zoo weinig af; want het kost tien gulden de les (ja, ja..) en dan schijnt het lang te mòèten duren. Niemand (behalve Duitsche zangeressen) komt ondertusschen op het Concertgebouw-podium, dan wat juffrouw Bonger heeft afgeleverd. O, het is heel treurig, belachelijk treurig. Alles wat adem heeft moet naar juffrouw Bonger. En begrijpt ge nu, dat er over gepraat werd, toen het gerucht ging (dat gerucht kwam eenvoudig wijl mevr. Dora Zweers-De Louw een keertje mocht zingen) dat juffrouw Bonger uit de gratie was?
Maar het is niet zoo en vanmiddag ging het in de foyers, in de gangen, onder de portieken weer over niets anders dan over het looze gerucht. Het is inderdaad belachelijk treurig. Al-weer hetzelfde gevalletje: òf Duitschers, òf leerlingen van juffrouw Bonger. Wanneer zij met hare in-de-gratie, met hare tien-gulden-de-les (soms wel méér) met hare kostbare paedagogie maar wat praesteerde. Als zij maar afleverde. Als zij maar niet zooveel verprutste. Want zou er wel iemand geweest zijn, die op het nieuwe Bonger-product, mej. Minnie van Velzen, niet wat te critiseeren had: moeilijk en heesch in de hoogte, dun stemmetje, hard geluid, overdreven uitspraak (een medeklinker aan 't eind van een woord komt altijd ridicuul achterna gesukkeld en geblazen) middelmatige coloratuur, weinig sentiment, burgerlijke, zoetsappige voordracht een hoop ongelijke timbre's, en altijd zoo schraal, zoo schraal.... Het zou nog aan te vullen zijn, want ik citeer slechts voor de vuist. Minnie van Velzen had gerust vijf jaren (tien gulden de les) kunnen wachten.
Waarom moest zij eigenlijk eene opera-aria, de groote aria uit Freischütz zingen? De opmerking ligt immers voor de hand, dat wij bij de Ned. Opera minstens drie zangeressen hebben (Meissner, Ligthart en Horneman) die dat twintig maal beter doen dan deze leerlinge. Is 't billijk, dat zulke kunstenaressen op ‘hare beurt’ moeten wachten? Is dat werkelijk het dilettantisme en de autocratie niet te ver gedreven? Maar er schijnen geen goediger schapen te zijn dan zangers en zangeressen. Geen enkele leerling van juffrouw Bonger kon het tot een redelijke critiek brengen en toch laten zij er zich heen sturen. En zij die weigeren om door Mengelberg als kinderen en beginnelingen gestuurd te worden naar deze leerares, wier onbekwaamheid heel erg moet zijn, blijven zonder kikken hunne beurt afwachten. Ik zou van deze slachtoffers (èn zij, die weigeren, gratis mee te zingen in het Toonkunst-koor) wel eens een juist getal willen geven. Dergelijke clique-geest heeft niet de minste levensvatbaarheid en valt alleen te verwenschen.
Van mevr. Schapira is het nieuws nu afgekeken. Hare rappe vingers, hare energieke armen, hare altijd spiegelgladde loopjes zullen den langsten tijd geboeid hebben waarschijnlijk en de helft der hoorders dacht zonder twijfel reeds, dat zij ons te veel tijd kostte. Het is eene specialiteit der tegenwoordige virtuozen, dat zij niets phenomenaals hebben. Me dunkt zelfs, dat ze erger dan alle anderen genivelleerd zijn door het leven, dat over 't algemeen genivelleerd heet.
En meer nog dan een groot impresario als Schürmann dat beklaagt (hij jammert over het verdwijnen der èchte sterren in de hoop onechte, alsof de laatste luister der wereld met hen is weggeschemerd) meer nog mocht de criticus of het publiek klagen. Zij bezitten geen persoonlijkheid, al deze virtuozen; zij zijn allemaal dezelfden of men de een hoort of de ander. Zij zijn ook hopeloos vervelend. Hoe kan het ook ànders? Zij hebben geest noch persoonlijkheid en hetgeen zij voordragen behoort tot de derde of vierde klas wat de schoonheid aangaat. Het concertstuk van Weber, dat Schapira speelde, behoeft niet hooger aangeslagen te worden dan een oppervlakkige potpourri. Een goede paraphrase over Guillaume Tell of De Hugenoten (Liszt zal er wel eene gemaakt hebben), ware veel boeiender. Weber had nog wat ongebruikte melodieën liggen en componeerde er dit concertstuk van, dat maar èven superieur is: bij het marschje. De rest is allemaal mislukt italianisme, dat naast Rossini heel grof zou lijken. Een deel van het geachte publiek kwam echter nog een oogenblikje tot hoogere verbazing: toen mevr. Schapira de glissandi speelde. Wat moeten deze menschen in verrukking liggen, als de daghit 's-morgens de piano-toetsen wat hard afstoft. Dat zijn van die gevalletjes om besproken te worden in ‘Tooneelleven’ of ‘Het Tooneel’ welke (uit jaloesie natuurlijk) het concertpubliek wegens zijn ietwat kinderlijk en onbeschaafd snobisme gaarne in de maling nemen.
Jaloersch mogen alle kunsten op de muziek zijn met recht. Nog géén winter was het Concertgebouw zoo overvol (het wordt heusch te klein) als dit jaar. Zou de roem van Mengelberg weer gaan stijgen? Zijne vertolking der tweede suite van Ravels Daphnis en Chloé was het waard. Wanneer een defect aan het orgel (het bleef doorklinken) bij het einde niet iedereen in de war gebracht had, was het een succes geworden. Het spijt me, dat hij weer voor eenigen tijd op reis gaat om in Frankfort met een orchest van afgekeurden te werken. Wat drijft hem? Terwijl wij hem allen voor Amsterdan expansiever en actiever wenschen en terwijl 't hier toch waarlijk prettiger musiceeren is!