[Ilona Durigo in Das Lied von der Erde - Jacques Urlus in de Grahlserzählung]
Voor 't eerst heeft Ilona Durigo hier de altpartij gezongen van Mahlers ‘Lied von der Erde’, en daar het tegelijkertijd lang geleden was, dat wij goede en ontroerende muziek van haar hoorden (zij leek wat en décadence) mag reeds de belangstelling voor dit concert een triomf heeten. Daarbij komt nog, dat het Durigo niet moeilijk viel om hare voorgangster Luise Willer te overtreffen, het engageeren van Willer was immers eene vergissing. Velen dus hebben Durigo boven-mate bewonderd en er zijn wel redenen om haar met eene adoratie welke zelfs Cahier niet ontvangen heeft geluk te wenschen, want de goden zijn haar niet gunstig geweest. Durigo bezit niet de techniek eener Cahier, zij heeft niet de onbeschrijfbare diep-weerspiegelende, hemelsch milde lage tonen, welke de alt-stem haar tragisch en meededoogend accent geven; neen. Durigo is eer onbeduidend in de laagte en onpersoonlijk, weinig-zeggend van kleur. Zij bezit ook niet de techniek eener Cahier en het subtiele aanpassings-vermogen dezer virtuose die alle noten in de rag-fijn onderverdeelde harmonieën van Mahler met alle nuances wist te insinueeren; neen, Durigo plaatste den stem star en onbeweeglijk, zoodat meenigmaal effecten bereikt werden, welke Mahler minder dissoneerend en melodischer gewenscht zou hebben. Cahier in hare superieure momenten voelde altijd min of meer aristocratisch van timbre en sentiment, wat dit lied van smarten en goddelijke wijding gaf, maar Durigo heeft ook in deze hoedanigheid van onze tradities verschild en voor de eenen zal zij de muziek dichterbij, voor de anderen verderaf gebracht hebben. Voor mij verderaf, want ik moest gewaarworden dat zij de grandiose berusting, de verlatenheid en het nooit-weenende dezer pijnen verbanaliseerde tot vrij gewone, alledaagsche, maar zeer goed uitgerekende, aangedikte en effectvolle effusies. Er zijn dus wel redenen om Durigo met haar triomf geluk te wenschen.
Dat de zaal nog nooit zoo vol was zal ook wel de schuld zijn geweest van Jacques Urlus en van de Gralserzählung uit Lohengrin. Iedereen wil wel eens naar een stuk luisteren dat men van buiten kent en dat men bij de Nederlandsche Opera onder betere verhoudingen en niet uit het verband gerukt kan hooren; iedereen wil ook wel eens eene sensatie van liedertafels hebben, waarheen men dacht, dat de Gralserzählung voor goed verbannen of verdoold was. En als ik Urlus ging analyseeren gelijk Durigo, zooals hij met moeite eene hooge a haalt, zooals hij alle jeugd in den toon, alle jeugd in de voordracht heeft verloren, zooals hij bij 't begin de stem suggereerde van...... Messchaert (Urlus een tenor!) dan zou ik ook bij hem reden hebben om hem met zijn daverend succes geluk te wenschen. Voor de Ned. Opera zou zijn naam een goede attractie zijn, doch andere uitstekende eigenschappen zou hij er niet meer emaneeren. Hij zal trouwens dien inval niet krijgen. John Forsell zingt hier (en in Berlijn) Zweedsch, de heer Urlus zingt hier (en in Berlijn wanneer er een engagement en eten is) Duitsch.
Als ik de eenige bewondering, welke dezen avond onvermengd en boven-mate kon zijn, uit ging spreken, kwam ik niet tot een spoedig einde: de bewondering voor Mengelberg (die weer het vroegere tempo had) en voor het orchest. Dáárom (zij tooverden de stemmingen) is Das Lied von der Erde een triomf geworden.