A.O.V. [Heuckeroth dirigeert Beethovens derde Leonore-ouverture, Wagners Tannhäuser-ouverture en Diepenbrocks Marsyas-suite]
Het lot is Richard Heuckeroth zoo gunstig geweest, dat hij reeds gedurende de eerste concertmaand te Amsterdam aan het hoofd der A.O.V. kon optreden, door tusschenkomst van het ‘Winterwerk’ der Wereldbibliotheek. Hij zal het lot dankbaar zijn. Want al is er geen romantieke tijd meer, al zijn er geen dakkamertjes meer, vanuit welke men de groote stad overzien kan, die men veroveren wil, al zijn er werkelijk geen stedenveroveraars meer, het is toch een niet geringwaardig geluk te leven in onze ruime Amsterdamsche lucht en het ruime Amsterdamsche rythme. Ik sta er nog altijd verbaasd over, en het is me een psychologisch raadsel, dat Heuckeroth de groote massa's der Ned. Opera, het avontuurlijke bestaan der intrigues, het pleizier om elken dag voor een ander publiek te komen en het ontzaglijke voordeel om voortdurend levende, dramatische muziek te kunnen dirigeeren, heeft willen ruilen voor het rustige Arnhem.
Ik moest er ook aan wennen hem buiten de massa's en buiten de ietwat benevelende sfeer te zien, welke zelfs uitgaat van een slecht decor en slechte costuums. Hij stond me opeens wel erg in de realiteit. En daar ik hem voortdurend in fantasieën gezien heb, leek mij Beethovens derde Leonore-ouverture heel nuchter. Want hoe hoog dit werk moge staan als compositie, er kan vele opera-muziek opgenoemd worden, welke dieper in het leven grijpt. Doch al ware hier in plaats van een hartsgeheim van Beethoven een minder klassiek en minder symphonisch stuk vertolkt, dan ook zou Heuckeroth me niet meegesleept hebben misschien. Hij suggereerde de hoogtepunten evengoed als de allerbeste kapelmeester, evengoed als een Mengelberg of Weingartner b.v. Maar hoogtepunten suggereeren is geen kunst. Ik had van Heuckeroth verwacht, dat hij de doorvoering b. v., waar Beethoven een schijnbaar zinledig spelletje doet met een paar motieven, beter gedramatiseerd zou hebben dan deze allerbeste kapelmeesters, die altijd bij het zinledig spelletje blijven. Andere nuances had ik ook in de Tannhäuser-ouverture verwacht. Al weer het Nikisch-effect der hoorns, dacht ik, terwijl Heuckeroth b.v. in de tweede phase van het liefdeslied gewoon doorslaat zonder ook maar een klein verteederend allargando te nemen – hetgeen trouwens de allerbeste kapelmeesters niet doen. Maar hij! Heuckeroth schijnt vooropgesteld te hebben 'geen opera op het podium der concertzaal' en zoo zou ook hij de noodlottige scheidslijn trekken: in het drama passie en emoties zooveel ge wilt, in de concertzaal serieus, ethisch, philosophisch en dogmatisch. Ik hoop me hierin sterk te vergissen.
Heuckeroth heeft overigens weer bewezen een buitengewoon dirigent te zijn door de virtuositeit, waarmee hij in korten tijd zijn orchest zoo voortreffelijk de mooie Marsyas-suite van Diepenbrock leerde uitvoeren, en bovenstaande beschouwingen doen aan zulk een feit niets af. Een paar détails troffen me in deze reproductie: het Arnhemsch orchest speelt onder Heuckeroth het fijnste pianissimo, dat ik ooit hoorde en de attaques hebben een zeldzame precisiteit welke wij hier geenszins gewoon zijn. Tusschen de kleur der instrumenten, tusschen het aantal en tusschen de meesterschap, waarmee gespeeld wordt, behoeven we geen vergelijking te maken. Wij zijn alleen nieuwsgierig, hoe hoog Heuckeroth de A.O.V. nog op zal voeren. De vooruitgang der A.O.V. gedurende de laatste jaren heeft dikwijls geprezen moeten worden, hetgeen niet verhindert, dat de fluiten technisch nog teleurstelden, dat het hout over het algemeen nog droog van klank is en het koper nog vrij banaal van timbre. Heuckeroth heeft hier inderdaad een paar wonderen te doen en met weemoed heb ik dikwijls gedacht aan het orchest der Ned. Opera. De heeren Doortmont, die orgel speelde, en Louis de Vries, die declameerde (Huygens Scheepspraet en Vondels Gijsbreght-bode), mogen mij verontschuldigen, dat ik hen slechts kort vermeld; Doortmont deed het weinig; De Vries veel.