[Daphnis et Chloé - Seroen in Ravels Asie]
Volgens de historische methode citeert men bij Berlioz de verschillende revoluties, te beginnen bij 1830, en ook hij Wagner, bij Beethoven en nog bij sommige anderen onder wie o.a. Auber, Hérold hebben de politieke gebeurtenissen hunne kunst als fataliteiten beinvloed. Zou iemand kunnen uitmaken, hoe Daphnis et Chloé van Maurice Ravel en andere werken, die te Parijs in de twee laatste jaren voor den oorlog ontstonden, den invloed ondergingen van de koortsachtigheid, den levenslust en levensverachting dier dagen, zoo sterk als de Westersche beschaving ze nog niet gekend had? Van al deze werken kennen wij hier enkel een paar fragmenten uit ‘Le Martyre de Saint-Sébastien’, een van Debussy's zwakste composities, en welke men (een paar stukken uitgezonderd) bijna leeghoofdig, oppervlakkig, slordig mag noemen. ‘Daphnis et Chloé’ van Ravel is nu ook doorgedrongen tot ons land en geïntroduceerd door Mengelberg, de tweede der partituren, welke aan Gabriel Astruc en zijn Théâtre des Champs Elysées haar bestaan danken.
De Fransche kunst is niet gelukkig geweest met het Théâtre des Champs Elysées en ook de tweede der partituren uit de laatste jaren van spanning en hallucinaties lijkt nauwelijks méér dan leeghoofdig en oppervlakkig. Zij werd geschreven met eene ongelooflijke magnificentie van diffuse, trillende kleur, met een onuitputtelijke varieteit van nuance en alles zweeft, alles deint, alles werd atmosfeer, of atmosfeer in de atmosfeer, het is eene opeenstapeling van expressieve détails, een overvloed van technische hulpbronnen en een gezamenlijke rijkdom, zooals Strauss of Mahler hem nooit of slechts uit de verte gekend hebben. Maar niettegenstaande al die atmosferische mildheid en flonkeringen, volte van instrumentale praal, meesterschap in de luchtspiegelingen, is ‘Daphnis et Chloé’ een leeghoofdig werk. Het werd niet zóó gemaakt als men van een kunstenaar verwacht. De zonsopgang b.v. is even banaal en conventioneel gedacht als de zonsopgang van Strauss' Zarathustra; zulk een crescendo van geluid was goed voor pl.m. 1800 en ik meen, dat men het tegenwoordig anders inziet. Eene windmachine om het suizen der nachtluwten (in de Nocturne) te doen gewaarworden, kan Ravel alleen uitgekozen hebben, na door vele slechte Duitsche voorbeelden verleid te zijn. Bij de oude lyriek was het zuchten van den nachtwind eene poëzie voor den meester, welke haar wilde uitdrukken, tegenwoordig is het eene machine in den vorm eener waschtobbe, waaraan de ‘musicus’ draait. Ik houd me bij de oude lyriek. Trouwens in Pelléas et Mélisande (en ook wel in andere Ravels) vindt men van die ouderwetsche lyrieken.
Men moet bij het gebruik van zulke machines en ook nog om andere redenen aan decadentie denken. De kleur is ontbonden, de harmoniek, het rythme zijn ontbonden, - ook het idee is ontbonden. Het melodisch gehalte van Daphnis et Chloé bleef niet alleen kortademig, doch ook onbeduidend en inhoudloos, herinnerende aan versleten formules en conventioneele voorstellingen. Een kunstenaar, een meester, zou de ‘Danse guerrière’ van uit een origineeler oogpunt ontworpen hebben. Zóó kon deze dans (afgezien van de instrumentatie) staan in de Africaine van Meijerbeer, waarin ook aardig geärabiseerd wordt. En ik zou meer kunnen citeeren om slechts te bewijzen dat de noten, die de edelste, de ontroerendste, de gelukkigste hadden moeten zijn van Daphnis et Chloé niets zijn en dat zij den adem niet eens bewegen. Er is geen ziel, geen hart in dit werk en hoe zou het dan goed gecomponeerd zijn? Hoe zou Ravel manoeuvreeren met de hartstochten en ze zóó schikken, dat wij er in worden weggenomen, wanneer hij het menschelijkste niet opteekent en vergeet?
Het is evenwel eene schitterende manoeuvre van kleuren en rythmen en zelfs door aanwending van het orgel bereikt Ravel zeldzame en verbazende effecten. Het moet ook met nadruk gezegd worden, dat het orchest en Mengelberg subliem zijn geweest in de vertolking. Het was werkelijke praal. Maar de twee nocturnes van Debussy, schitterend uitgevoerd, - dat was componeeren, manoeuvreeren met emoties en hartstochten, en zóó geschikt, dat wij er in werden weggenomen. Wat een meesterstukken!
Berthe Seroen trad voor 't eerst op in het Concertgebouw, en met haar programma heeft zij in ieder geval geen concessies willen doen aan het publiek. Er behoort moed toe om Ravel's ‘Asie’ te zingen, dat 12 minuten duurt en waarin ongeveer niets gebeurt. En ook Duparc is voor een aantal uitverkorenen! Het is daarom zeker, dat Berthe Seroen meer door haar zingen dan door de muziek verrukt heeft, want ook mij is de Shéhérazade-serie van Ravel niet meegevallen. Mengelberg moet Seroen onwillekeurig vergeleken hebben met Luise Willer, die verleden Donderdag zong; Willer: ongelijkmatig van toon, mat en droog van expressie, middelmatig als stem en als kunstenares; Seroen: iedere toon volmaakt en de tonen in hun geheel eene volmaakte aaneenschakeling, rijk van uitdrukking en van kunst even buitengewoon als van stem. Zij heeft ook inderdaad verrukt.
Mag ik Mengelberg's aandacht nu vestigen op mej. Liesbeth Meissner, mevr. Faniella, en den heer Helvoirt Pel? Zij behooren alle drie tot de Nederlandsche Opera, en ik vermoed, dat Mengelberg niet zonder afwisseling zal doorgaan met het engageeren van Duitsche operakrachten, waarvan het grootste deel inferieur is. Van Meissner, Faniella en Helvoirt Pel zal hij meer pleizier beleven.