Manuel de Falla
Reeds in 1910 voorzag G. Jean-Aubry, hoe de toen weinig bekende componist Manuel de Falla eens, te zamen met Granados en Albeniz, een der meest karakteristieke vertegenwoordigers van de moderne Spaanse muziek zou worden. Hij vertelt hiervan in de levensschets, die hij voor de ‘Musical Times’ schreef, en welke getuigt van een warme en oprechte bewondering voor den kunstenaar, die tevens een van zijn beste vrienden is.
Manuel de Falla werd 23 November 1877 te Cadiz geboren. Zijn eerste opleiding ontving hij in Spanje, o.a. aan het conservatorium te Madrid, waar hij tot de uitstekendste en meest-belovende leerlingen behoorde, zoodat hij, nog geen veertien jaar oud, reeds een eersten prijs voor piano kreeg. Maar hij wist, ofschoon hij tot pianist werd opgeleid en van 1890-1904 zich alleen als virtuoos in het openbaar deed kennen, dat zijn aanleg en zijn eerzucht hem hierin alleen geen voldoening konden brengen. Den rijkdom van gevoelens, dien hij reeds onduidelijk en verward in zich merkte, kon hij slechts als componist openbaren. In dezen eersten tijd schreef hij dan ook reeds opera's, kamermuziek en werken voor piano, maar nooit wilde hij dit oeuvre publiceeren of eenige inlichting er over verstrekken.
Evenals zijn oudere voorgangers, geraakte ook hij zeer onder de bekoring der Fransche muziek, die hij bewonderde en liefhad. Hij introduceerde haar in Spanje, terwijl hij ze op zijn concerten deed hooren. Eindelijk in 1907 vertrok de Falla naar Parijs, nadat hij in 1905 voor de opera ‘La Vida Breve’, een lyrisch drama in twee bedrijven, werd bekroond door de academie te Madrid, die een prijsvraag voor een Spaansche opera had uitgeschreven. In Parijs werd hij aanstonds opgenomen in den kring der Fransche musici: Paul Dukas, de componist van ‘L'Apprenti sorcier’, Claude Debussy begroetten hem als een welkomen gast, ofschoon hij nog slechts twee composities had gepubliceerd: ‘Quatre Pièces Espagnoles’ en ‘Trois Mélodies’. Maar deze bewezen zijn muzikale talenten en zijn zeer persoonlijk en zeer Spaansch gevoel voor melodie. Zijn ‘Quatre Pièces Espagnoles’: Aragonesa, Cubana, Montanesa en Andaluza, zijn bijzonder pittoresk, terwijl ze een onmiskenbare verwantschap vertoonen met het werk van Albeniz; ze zijn echter beheerschter en minder expansief, zoodat de Falla's bedoeling, om niet te veel te zeggen, zich duidelijk openbaart. En hiermee brengt hij een nieuw element in de Spaansche muziek, een element, dat door den invloed der Fransche componisten, vooral van Debussy, werd geaccentueerd. Immers, het werk van deze laatsten kenmerkt zich door een volkomen begrip der verhoudingen en door de afwezigheid van overtollige phrases, een eigenschap, die de Spaansche componisten Granados en Albeniz soms missen. De Falla heeft de exuberantie van zijn Spaansch gevoel weten te beperken, zooals ook zijn ‘Trois Mélodies’, composities bij verzen van Théophile Gautier, ‘Les Colombes, Chinoiserie et Seguidille’, toonen. Deze melodieën, vooral ‘Les Colombes’, vertolken volkomen de teedere gevoeligheid van den kunstenaar: de
melodische phrase is kwijnend en vurig, zonder ooit sentimenteel te worden. Toch waren noch de ‘Pièces Espagnoles’, noch de ‘Trois Mélodies’ genoeg voor de Falla's inspiratie, daar zijn geheele persoonlijkheid zich slechts volledig openbaart in orkestmuziek. Zoo werd de opera ‘La Vida Breve’, die tot de beste moderne Spaansche opera's mag worden gerekend, de eerste volkomen uiting van de Falla's symphonisch talent. Hij schreef haar nog, voordat hij naar Frankrijk vertrok, bij een tekst van den jong-gestorven Spaanschen dichter Fernandez Shaw, wiens zeer simpel verhaal hem inspireerde tot een rijke, weelderige compositie, die elke pralerij en elke affectatie mist. Hij wist zich vrij te houden van muzikaal snobisme, daar hij sensibiliteit en ontroering hooger stelt dan theorieën en dogma's. De tragische dood van een arme Andalusische, wanneer de jonge man, dien zij liefheeft, in weerwil van haar wanhoop, een rijke erfdochter huwt, was voor de Falla een aanleiding om de twee bedrijven van het drama symphonisch te illustreeren. Hij evoceert de stad Granada in een broze, teedere muziek, terwijl zijn rhythmische gaven zich uiten in het tweede bedrijf, waar Spaansche dansen zich mengen met zoete melodieën. Maar vooral weet hij uitdrukking te geven aan het innerlijk leven van zijn personen, aan de atmosfeer, waarin de actie zich afspeelt. Hierin is niets op effect berekend, maar alles reproduceert nauwgezet een gedachte of een gevoel. Toen de opera werd opgevoerd, had ze een enorm succes: 't was de eerste maal, dat een groot publiek 'n uitstekend origineel Spaansch werk unaniem toejuichte.
In 1914-15 keerde de Falla naar Spanje terug en het succes van ‘La Vida Breve’ had hem aangespoord een nieuwe opera te componeeren: ‘El Amor Brujo’, een Gitaneria in één bedrijf en twee tooneelen, bij een libretto van Gregorio Martinez Sierre, die 15 April 1915 voor het eerst in het Lara-theater te Madrid werd uitgevoerd.
Kort daarna bewerkte de Falla deze opera tot een symphonie, terwijl hij eenvoudig de gezongen en gesproken gedeelten wegliet en de instrumentatie vergrootte. Maar het karakter van het werk ging door deze modificatie niet verloren, dat zich deels demonstreert in zijn bijzondere kleur, deels in den half-Arabischen stijl van zijn idioom.
Tegelijkertijd voltooide de componist de symphonische impressies ‘Noches en los jardines de Espana’, voor pianoforte en orkest, waarbij de pianopartij orkestraal is opgevat, zooals b.v. Vincent d'indy deed in zijn ‘Symphonie sur un Thème Montagnard’, nergens wordt de piano alleen gehoord, altijd vormt ze een onderdeel van het orkest. Evenals bij ‘La Vida Breve’ en bij ‘El Amor Brujo’ is het thematische materiaal opgebouwd op rhythmen, wendingen of vormen, geïnspireerd door het Andalusische volkslied. Deze composities zijn inderdaad een herleving der volksziel. De Falla heeft hierin laten zien, hoe 't mogelijk is, uit elementen, die iedere distinctie schijnen te missen, muziek op te bouwen, die groot en machtig, ontroerend en betooverend is als het werk der voortreffelijksten.
Ten slotte vermeldt Jean-Aubry, dat de Russische danser Serge de Diaghilew, aangetrokken door de pittoreske en muzikale rhythmiek van het moderne Spanje, de Falla heeft verzocht een ballet te schrijven, een verzoek, waaraan de componist voldoet, terwijl hij een dansdrama schrijft naar aanleiding van Alarcon's ‘El sombrero de tres picos’.
Stellig is de Falla de meest typische vertegenwoordiger van de nieuwe Spaansche generatie; hij wordt door de jongeren als hun leider beschouwd en heeft hiermede de plaats van Albeniz, die te vroeg stierf, aangevuld. Hij zet dezelfde traditie voort en is voor Spanje de incarnatie der nationale muziek.
Van Manuel de Falla is in Nederland nog geen noot gespeeld.