Wagner-Vereeniging: Parsifal
Het heeft niet de minste verdienste meer, om te zeggen, dat Richard Wagner's Parsifal diep teleurstelt en voor allen, die op 't oogenblik de kracht en de bloem der wereld vertegenwoordigen, onaannemelijk is. Door een samenloop van omstandigheden, kon Wagner de vorige generatie fascineeren en tot de wonderlijkste slavernij brengen, welke men ooit gezien heeft. Die tot slavernij gebrachten waren de z.g. individualisten van 1880 en wanneer zij de tegenwoordige jeugd een beetje medelijden inboezemen, moeten zij dat aan die jeugd genadig vergeven. Zij is ongelooviger, sceptischer en blijkbaar verstandiger opgegroeid, zij doet niet aan idealen of aan idealisme, veroorlooft zich om midden in de realiteit te leven en ziet met verbazing, dat hare vaderen zich zoo naïef hebben laten beetnemen. En deze vaderen moeten niet denken, dat die jeugd bestaat uit prozaïsten, wijl we niet aan den Graal gelooven, die op commando gloeit in het romantiekste licht, aan een Duif, die aan een touw uit den hemel zakt en aan andere kinderlijke bedenksels, waarmee wij zelfs den spot zouden willen drijven. Wij kunnen het niet helpen, dat zij, die naar Bayreuth bedevaartten zoo beminnelijk enthousiast en zoo kinderlijk blind waren, dat zij hunne sublieme verbeeldingen bevolkten met zoete heiligen-prentjes en zoete oleografieën. Deze vaderen moeten ook niet tegenspartelen wanneer de opvolgers hun nuchter-weg dergelijke opmerkingen maken, want zij hebben meer verplichtingen aan de tegenwoordige jeugd dan die jeugd aan hen, en sinds de kracht en de bloem der wereld zoo goed is geweest om bij honderd-duizenden te sneuvelen voor de zonden en de idealen der anderen, mogen deze ouderen met meer respect naar hen opzien dan zij gewoon waren.
Parsifal heeft afgedaan en niets zou moeilijker zijn dan een verdediging te schrijven van dit werk.
Ieder der personen heeft zijn monoloog, ja heeft zijn monologen, en al die monologen zijn lang en inhoudloos, zwaar-op-de-hand en vervelend. Ieder der personen klaagt en moet verlost worden, ieder leeft in hetzelfde sentimenteel en enerveerend gekreun en wij zoeken tevergeefs naar een tastbare motiveering van dit pessimisme. Het leven uit dien tijd was een paradijs in vergelijking met het leven, dat de hedendaagsche bloem der wereld torst en al de smart der vorige generatie moet dilettantisme genoemd worden. Kan er iets hatelijkers, iets verfoeilijkers bedacht worden dan het dilettantisme der smart? Het zijn trouwens dezelfde pessimisten, die nu zuchten over het sneuvelen der honderd-duizenden.
Maar het zijn niet alleen de monologen, niet alleen het overbodige pessimisme, welke Parsifal ondraaglijk maken. Voer het werk in plaats van ééns in de tien jaren, vijf-en-twintig maal na elkaar op en gij zult merken in hoeverre de menschen van het stuk gediend zijn. Nu staan we voor een kijkspel, waarin Ridders rondwandelen met ceinturen, als Grieksche godinnen en met een komisch-plechtstatig gebaar ronde koeken eten, een kijkspel, waarin alles op zijn Zondagsch is gepoetst in een stijl van vijftig jaar geleden, waarin de décors voorbij-wandelen met oninteressante vergezichten en panorama's, welke de bioscoop honderdmaal pittoresker en goedkooper geeft, een kijkspel, waarvan elke kleuren-combinatie u ongeloovig doet glimlachen, omdat ze zoo ongelooflijk ouderwetsch en engelachtig-burgerlijk is, een kijkspel, waarin het eene wonder zoo maar op 't andere volgt en waarin geen enkel wonder ons verwondert. En waar er niet te kijken valt, luistert men onwillekeurig te aandachtig naar de muziek, welke van het begin tot het einde, een tiental bladzijden uitgezonderd, formule is en maakwerk van een zeventigjarig componist, muziek, welke van alle Parsifal-wonderen het minst wonderlijk is, zoodat men zich verbaast, dat men bij gebeurtenissen, die den hoofdpersoon in het diepst roeren en over zijn leven beslissen (gelijk Amfortas' klacht) absoluut niet verheven wordt en nauwelijks nieuwsgierig toeziet. Alles in dit werk verloopt vlak en weinig geëmotionneerd. Zou er in Parsifal ook wel één zuiver-menschelijk gevoel worden uitgedrukt?
De voorstelling verliep zonder stoornis en zelfs uitstekend. Zoolang Jac. Urlus in de titel-rol den onstuimigen, ongerepten knaap moest voorstellen, hield hij ons zeer ver van de realiteit, want zijn gestalte werkt daartoe niet meer mee en hij deed voortdurend denken aan Tourniaire uit Driekoningenavond. Deze Parsifal keek onophoudelijk als een, die het in Keulen hoort donderen; het was een Parsifal zonder ras en boezemde even weinig belangstelling in als een ietwat lummelachtige boerenjongen. In het derde bedrijf werd het beter, doch de Parsifal-in-zwarte-wapenrusting had gerust wat smaakvoller gestileerd mogen zijn. Aan slechte costumeering heeft Edith Walker (Kundry) alles overtroefd wat wij nog op het tooneel zagen; haar tooisel als verleidster was meer dan treurig en dergelijken wansmaak ziet men sinds lang niet meer bij gewone vijfderangs-opera's. Het is echter een heele taak om in al die lievige en kleurrijke bosschen, tuinen en tempels eenigszins harmonisch gekleed te gaan. Den regisseur uit München zij de eer gegeven, dat hij ons geen enkele schreeuwerige combinatie gespaard heeft.
Behalve Walker en Urlus waren alle medewerkers hier zoo goed als onbekend en het is niet noodig hen te noemen, omdat geen dezer talentvolle lieden, welke Duitschland bij dozijnen levert, ons opmerkelijk kon treffen. Kundry is voortaan Walkers beste rol, omdat het gillen en krijschen hier past en verdedigd kan worden. Voor Urlus hebben de dirigenten nog altijd geen beteren plaatsvervanger gevouden, en het mag erkend worden, dat hij hier en daar nog overweldigt. Viotta had alles vast in de hand en nooit klonk de tekst duidelijker verstaanbaar, zonder dat men de orchestruimte had afgedekt: Zij was woord voor woord te volgen. Het Concertgebouw-orchest bleef schitterend tot de laatste noot, maar had koper, dat meer vibreerde dan gewoonlijk en een contrafagot, die ditmaal te opdringerig en te voortdurend gebriescht heeft, met meer geruisch dan toon. De groote desillusie werd het wandelend decor en de scene der avondmaal-ridders, die moeten marcheeren op een muziek, waarbij geen sterveling ter wereld marcheeren kan, zonder de gebaren te maken van een schaatsenrijder. Maar de Wagner-Vereeniging heeft ook dit aanvaard met een pieus stilzwijgen en met innige oogen, alsof Parsifal niet van 1882 was en alsof de tijd sindsdien had stilgestaan.