Het St. Franciscus-gebarenspel (Circus Carré) [Ontwerp: Antoon Molkenboer en muziek: Anton Averkamp]
Het treffendste van deze onderneming is de naam ‘gebarenspel’, een naam, welke doorluchtige commissies in het leven riep, een naam, gewichtig genoeg om beraadslagingen en besprekingen te houden en zich te verdiepen in aesthetische droomerijen. De vraag ‘What is in a name?’ wordt tegenwoordig anders gesteld dan vroeger. Wanneer Antoon Molkenboer, de ontwerper van het ‘St. Franciscus-gebarenspel’, den durf en de oprechtheid had gehad, om zijne onderneming ‘Tableaux vivants’ of ‘Levende Beelden’ te noemen, wat ze eigenlijk zijn, dan zou hij geen enkele commissie, geen enkel aestheticus of journalist hebben warm gemaakt. Doch dat wenschte hij niet.
Hij achtte het mogelijk ‘de ontroering, die hij beoogt, ook zonder het gesproken woord aan de toeschouwers bij te brengen’ en er wordt dus niet gesproken, maar gezongen. Dit doet wel even vreemd aan bij eene figuur als St. Franciscus, die al de wonderlijke werken van zijn leven gedaan heeft door de macht van het woord, die de orde gesticht heeft (van Franciscanen en Capucijnen), welke door middel van het woord de beste werken verrichten. Zijn Heilige is dus waarschijnlijk meer gekozen omdat hij een geliefde figuur is, dan omdat hij bij een ‘gebarenspel’ past, en mij goed, maar de heer Molkenboer schrijve dan geene voorredes, houde dan geen lezingen, geve dan geen commentaar bij de vertooningen. Het is niet geheel logisch St. Franciscus eene ‘toespraak tot de vogels’ te zien houden met gebaren, terwijl een ongenoemde mannenstem minder goede verzen zingt op minder goede muziek, eene toespraak n.b. voor een boom, waarin met het scherpste oog geen enkelen vogel te ontdekken valt. Molkenboer beschuldigt mij van nuchterheid, van realisme? Waarom heeft de boom van den heer Molkenboer wèl bladeren, wèl takken, doch geen vogels? Ja, waarom is er een boom? En waarom komt er eene moeder met een paar kinderen luisteren naar St. Franciscus' schoone toespraak tot de vogels, terwijl zij eigenlijk naar de ongenoemde mannenstem moest gaan luisteren?
Het bevreemdt ook, dat dit ‘Gebarenspel’ vertoond wordt door een groot aantal menschen, die hoogstens drie of vier gebaren in hun lexicon hebben. Het bevreemdt, dat er bij dit ‘Gebarenspel’ principieel (uit zonder twijfel diepzinnige overwegingen) niet gesproken wordt, terwijl toch alle medewerkers voortdurend met de lippen prevelen, alsof zij wat zeggen. Men vraagt zich dan af ‘Ben ik doof?’
Het bevreemdt nog (wat een historische boom zou daarover op te zetten zijn met den heer Molkenboer of liever nog met den heer Averkamp!) dat bij een ‘gebarenspel’ muziek wordt gemaakt van Palestrina. De ontwerpers moesten zich herinneren, dat de muziek van Palestrina niet berust op het gebaar, doch op het woord. Zij moeten zich herinneren, dat er bij muziek van Palestrina, onmogelijk, totaal onmogelijk, gebaren gemaakt worden.
Men kan tegen deze vertooning nog meer rationeele bezwaren opperen en dit zou waarschijnlijk de beste methode zijn om een simpele, doorzichtige opzet van een serie tafereelen, biografie zonder dramatisch verband, zonder dramatische lijn, die alleen gewichtig gemaakt wordt door een welgekozen alliage van woorden, zooals ‘teekenen des tijds’, ‘monumentaal ensemble’, ‘decoratieve uitbeelding’, ‘zuiverder begrippen’, te bestrijden, doch alles wat de heer Antoon Molkenboer opzet, bezit de eigenschap om geheel uit eigen beweging te verdwijnen, omdat het niet de eer heeft voort te komen uit een overmaat van innerlijke overtuiging.
Wat dus de gebaren betreft, deze waren noch welsprekend, noch ontroerend en allerminst veelzijdig; wat de ‘decoratieve uitbeelding’ betreft, deze hebben wij in Driekoningenavond pas een tiental malen smaakvoller, fijner gestileerd en vooral schilderachtiger gezien. De heer Molkenboer is een uitstekend decorateur, doch hij schildert bij voorkeur zoo bont mogelijk, en ik meende, dat dit juist niet tot ‘de teekenen des tijds’ behoorde, dat wij daaraan ontgroeid waren. En niet alleen in de décors, ook in de kleeding, in de groepeeringen, in de gebaren miste men een man van smaak, een kunstenaar, een regisseur als Willem Royaards. Eén scène van Gijsbreght van Aemstel, één scène van Driekoningenavond getuigt van meer decoratief begrip, van meer gebaar, van meer monumentaal ensemble dan dit heele St. Franciscusspel.
Alles zag er wat slordig en onafgewerkt uit, alles verliep ook wat slordig. De muziek van Averkamp, welke in hoofdzaak Wagneriaansche voorbeelden bemediteert, werd vrij goed gespeeld door een orchest der Nieuwe Toonkunstenaarsvereeniging, doch had minder middelmatig vertolkt mogen worden in solistisch opzicht. Dat zij even ver staat van de Franciscus-figuur als Molkenboer zelf behoeft nauwlijks gezegd te worden. Het Amsterdamsch A-Cappella-koor was dezen avond de beste representant der heilige schoonheid en daar bleef het bij.
Men had het Circus Carré, waar 't snikheet en tot den nok vol was, in het Proscenium een beetje bijgewerkt, doch in deze hyper-negentiende-eeuwsche ruimte, welker decoratieve uitbeelding de triomf is van het vulgus, kan men natuurlijk geen Franciscus-reliëf leggen en met leedwezen, met een onnoemelijk leedwezen, dacht men dikwijls aan Giotto, den schilder van Assisi's Apostel. Er was geen spoor van stemming. Het programma verzocht ‘het publiek dringend zich van toejuichingen te onthouden, gedurende de tusschenpoozen ernstige stilte te bewaren en door het lezen der beschrijving van het Spel zich telkens met het volgende tafereel vertrouwd te maken.’ Nu.... bij elke geestelijke gebeurtenis, bij elk wonder werd niet alleen banaal geapplaudisseerd, doch te midden van de opwekking van het doode kind, en andere mirakelen, welke misschien nog meer gerespecteerd dienden te worden, rookte men zijne sigaar, en wandelden kellners rond met bier, kwast, thee en koffie.
Over dit soort van gebrek aan stijl, beschaving en waardeering van geestelijke goederen mogen anderen zich bekommeren, naar onze meening werd de Heilige op de planken al genoeg geprofaneerd, en er was een tijd van Alberdingk Thijm, van den ouden Molkenboer, van den ouden Cuypers, van Schaepman, dat zulke profanatie niet mogelijk zou zijn geweest.
Maar ook hierover mogen anderen zich bekommeren.