12de Pensioenfonds-concert [Beethovens Eerste en Negende symphonie]
Bij dit concert behoeft men alleen den datum te critiseeren. Het is geen gemakkelijk werk om een paar dagen voor Pinksteren, in de avondwarmte van den midzomer, met potdichte ramen, de onmetelijke afstanden te doortrekken van Beethovens alpha en omega, zijne Eerste en zijne Negende symphonie; het is voor niemand gemakkelijk, niet voor het koor, voor het orchest, voor den dirigent, voor alle hoorders niet, om in de extase te ontgloeien van de hymne der universeele broederschap; het is niet alleen midzomer haast, maar ook oorlog, en het heeft slechts gelegen aan de natie, in wier taal deze hymne gezongen wordt, of er vrijheid zou bestaan op de wereld (‘Freude, schöner Götterfunken’ moet immers luiden ‘Freiheit’), vrijheid en broederschap. Het is echter even bedenkelijk, dat ons muziek-leven zich meer en meer verplaatst naar de lichte en warme maanden, niet omdat wij 't zoo wenschen, maar omdat Mengelberg 's winters te veel dagen moet slijten in de treinen en in Frankfurt a.M. Dat de kas van het Pensioenfonds door deze meer dan abnormale vertraging groote schade heeft geleden, kan nog niet met voldoende zekerheid gezegd worden, doch het is zeer waarschijnlijk. Men zal er wel van hooren. Voor een goede muzikale zaak is in Amsterdam echter altijd een Maecenas te vinden. Vertelt me niet iedereen, die het weten kan, dat de heer Oyens uit eigen kas heeft ingestaan voor de ongelooflijke kosten van Fidelio en Figaro's Hochzeit? Voor het Pensioenfonds is natuurlijk ook een Oyens te vinden, en indien geen Oyens dan een Mengelberg, wien het heele orchest zóó fortuinlijk ten dienste staat op ieder uur van het jaar.
Het was een goed idee om Beethoven als alpha en omega op het programma te brengen en er zouden de wonderlijkste fantasieën over geschreven kunnen worden. Ik heb evenwel niet de vermetelheid om te gelooven, dat iemand ze lezen zou in dezen goddelijken midzomer, die zijne eigenaardige grillen en avonturen wil. Het Adagio der Negende, één groot en altijd toenemend verlangen, is het Ultima Thule van alle muziek en was ook dezen avond het hoogste wonder van liefde en aanbidding. Men voelt het altijd als een gelukkige verbijstering, dat er in dit adagio, na een honderdjarig leven, geen enkele noot verouderd is en dat het elk mensch nog toeklinkt als een bovenaardsche troost.
Mengelberg dirigeerde met de hartelijke toegenegenheid, welke hij voor deze muziek voelt en het orchest prijzen als zeer voortreffelijk is water naar de zee dragen. Voor het koor van Toonkunst is de Negende een repertoire-stuk. Het solo-quartet was samengesteld uit Riek Frank, Pauline de Haan-Manifarges, Van Tulder en Denijs. Sopraan en alt waren de besten, Van Tulder te ijl - men kan hem rollen geven, die meer in zijn stem liggen - en Thomas Denijs doet gelijk alle bassen en neemt de corybantische recitatieven, gelijk Mengelberg trouwens ook doet, in een drogen en weinig bezielden oratorium-stijl, welke zich bij deze Prometheus-klachten en Prometheus-opvlammingen zonderling aanpast.
Alles eindigde jubelend, ook de hoorders. En geen aestheticus zal ooit kunnen weerleggen, dat Beethovens grootsch geconcipieerde Negende sluit als eene finale van Gioacchino Rossini.