Heinrich Zöllner: ‘De Verdronken Klok’ (Paleis voor Volksvlijt)
Wij zullen langzamerhand moeten gaan denken, dat men ons voor den mal houdt. Er bestaat eene Nederlandsche Opera, een Lyrisch Tooneel, er bestaat eene onderneming van Pauwels, welke alle drie opera's geven. Daarbij geeft het Concertgebouw nog opera's, Kee van Zanten geeft opera's, Koeberg geeft opera's, Von Gerlach graast het veld af met opera's, de Wagner-Vereeniging, de Fransche Opera - alles geeft opera's en nu is er nog eene ‘Amsterdamsche Opera-Vereeniging’ bij gekomen, waarvan niemand wist wanneer ze was opgericht of dat ze bestond.
Met de dirigenten gaat het juist zoo. De heele wereld dirigeert en over een paar jaren zal de reputatie van Mengelberg geen goed inkomen per jaar meer waard zijn. Koopman vertelde me, dat er alléén voor de vacature Richard Heuckeroth stapels sollicitaties waren binnengekomen. Stapels... en ik heb hem onmiddellijk geloofd. Het is een epidemie, welker omvang men 't best kan schatten uit het feit, dat zelfs de tenor Louis van Tulder koren en orchesten dirigeert, dat ik ‘onzen collega’ Theo van der Bijl hier ontmoet aan het hoofd van de Amsterdamsche Opera-Vereeniging.
Het is ‘onze collega’, de muziek-criticus van ‘De Tijd’, die aldus profiteert van de prachtige gevolgen der Zweedsche heil-gymnastiek en heil-massage, en van de vrijgeleiden, welke het universeele dilettantisme verstrekt aan de onbelangrijkste menschen, die men desnoods alle menschelijke en goddelijke eigenschappen wil toekennen behalve de eigenschappen van den kunstenaar.
Ik heb me afgevraagd (de heele week reeds) of we voor den mal worden gehouden en wederom heb ik al wat hier zonder enthousiasme en zonder liefde muziek genoemd wordt, van ganscher harte verfoeid. Het is immers onmogelijk, niet waar Barbarossa, niet waar Van Bruggen, niet waar Johan de Meester, dat een collega in uwe wereld eventjes voor eene verzameling tooneelspelers gaat staan, die alle gerecruteerd zijn uit bijna ongeschoolde krachten, oude decors huurt, een orchest huurt (dat zijn de slaven der moderne maatschappij) en een weinig beteekenend tooneelwerk onder zijne directie afficheert, onder vrijgeleide - behalve van het dilettantisme - van eene liefdadigheidsuitvoering. Over dien staat van onnoozele kindsheid of kindschheid is men in uw vak, in uwe wereld heen. Wij, muziekcritici, leven dagen en weken in die onnoozelheden, en moeten ze zelfs interessant vinden.
O... ik zal niet beweren, dat ‘onze collega’ Theo van der Bijl niet kan maatslaan, geen partituur kan lezen, de inzetten niet aan kan geven. Dat kan hij even goed als Debussy, om een naam te noemen en hij staat er werkelijk niet bij als een stumper. Hij staat er bij als een volmaakt nutteloos, een onbeschrijflijk middelmatig mensch, die nergens toe dient dan om met tientallen anderen de klad te brengen in het vak, het vak van dirigeeren. De heer Van der Bijl is actief, ijverig, rusteloos, handig, volhardend - hij is dit al garen, en 't beste bewijs, dat hij te weinig talent heeft om eenige leidende rol te spelen, is wel dat hij, na al die prachtige eigenschappen jaren lang intensief geëxploiteerd te hebben, geen enkele hoedanigheid verwierf, welke ook maar in de verste verte den kunstenaar kenmerkt. Er gaat niets van hem uit, niet de simpelste warmte, niet de gewoonste ontroering, geen spoor van bezieling, niets dan eene oppervlakkige handigheid. Wanneer hij een kunstenaar was zou hij immers dit totaal overbodige opvoeren van ‘De Verdronken Klok’ niet ondernemen met bijna ongeschoolde krachten. Dan zou hij dit immers overlaten aan vak-dirigenten, die met werkelijke zangers kunnen werken. Wanneer hij een kunstenaar was, wiens hart of ziel in eenige verhouding stond tot de halsstarrige pogingen, om iets te bereiken, dan zou hij immers zijn hart, zijn ziel of zijn liefde verraden hebben met een beter stuk dan deze vierde-rangs-muziek van Zöllner.
Het is niet noodig om de medewerkers aan ‘De Verdronken Klok’, muziekdrama van Heinrich Zöllner, te bespreken. De lezer heeft ze kunnen vinden in ons Memorandum. Zij hebben zich zeer loffelijke pogingen gegeven om over het primitieve heen te reiken, doch bezaten niet de vereischte hoedanigheden, om daarin te slagen. Aan de primitieve opera's zijn we sinds een jaar ontgroeid en Et moet maar zoo blijven.