Figaro (Stadsschouwburg) [onder leiding van Mengelberg]
Alles herdenkende zou men moeten beginnen met den lof van Mozart. Nooit is het leven natuurlijker en bekoorlijker in muziek uitgesproken. Daar bestaat voor deze schoonheid geen moeite, geen weerstand, geen inspanning. Deze schoonheid is de hoogste utopie, waar droom, vreugde, geluk, scherts, melancholie, smart en satyre zijn vertolkt met eene harmonie, eene bezonnenheid, een matiging, welke slechts de goden kennen, eene muziek, die de armen van geest niet te veel, de rijken niet te weinig voldoeningen schenkt en die voor ieder, wanneer men van haar eene realiteit kon maken, de Tuinen van Armida zou beteekenen.
Alles herdenkende beantwoordde in de menigte menschen, die aan de Bruiloft van Figaro arbeidden, alleen John Forsell aan deze conceptie van Mozart. Het componeeren van Mozart is natuurlijk als het ruischen van loover, het zingen van John Forsell evenaart de natuur in gemakkelijkheid. De klank zijner stem, de kleur, de voordracht heeft die sublieme onbetwistbaarheid tot kenteeken, welke men zou vergeten te prijzen, omdat zij zóóver staat boven àlle menschelijke moeite. Nooit ook zag ik in de opera en zelfs op het tooneel, een verschijning, welke in die mate den volmaakten mensch evenaart als John Forsell. Mèt kijker en zònder kijker was zijne grime, zijn gansche gestalte superieur. Superieur waren zijne gebaren, superieur zijne costumes en de wijze waarop hij ze droeg, superieur elk detail zijner actie, elke houding der handen was eene verrassing, alles was intensief en alles gereserveerd, alles verfijnd; kortom - een kunstenaar of liever een mensch, gelijk alleen de beschaving ze op hare hoogtepunten voortbracht.
John Forsell zong in 't Zweedsch, dat nu weer klonk als ons middeleeuwsch Nederlandsch van Ruysbroeck, dan weer als Italiaansch en dat zich onvergelijkelijk zoetvloeiend aanpaste bij de muziek. Ik moet erkennen, dat zijn Zweedsch het eenige was, dat mij even verdroot. Want ik had hem in het geaffecteerd Duitsche milieu liever zijn land en zijne taal zien verloochenen. Te veel dacht ik aan onze eigen verachtelijke verbastering. Deze Zweed immers zingt zijne moedertaal hier te midden van een troep Duitschers. Onze Urlus, onze Messchaert, onze Noordewier-Reddingius zingen niet alleen Duitsch bij Duitschers, zij zingen zelfs hunne Nederlandsche taal niet, wanneer zij in hun vaderland optreden - zóóver gaat hùnne ontaarding en ònze ontaarding.
Het zou niet moeilijk zijn om bedenkingen te opperen tegen de tweetaligheid van eene eerste-rangs-voorstelling, doch dit heeft geen nut, omdat John Forsell zijne geheele geniale persoonlijkheid heeft weten te imponeeren in deze omgeving. Hij gaf als Graaf het uiterste van schoonheid. Paul Knüpfer als Figaro gaf het uiterste van banaliteit en tusschen deze twee stonden de overigen zeer voortreffelijk maar niet verbluffend of verbijsterend te zingen en te spelen. Dat men Paul Knüpfer kan uitkiezen voor Figaro behoort zonder twijfel tot de grillen van den Elberfeldschen intendant von Gerlach. De zwaarlijvigheid en een begin van kaalhoofdigheid hebben Knüpfer werkelijk niet voorbeschikt tot de rol van den jongen Figaro, die op 't punt staat om te trouwen met de jonge Suzanne. Hij heeft een onbeweeglijke en niet minder dan domme physionomie, welke hem juist tot het tegendeel maakt van Beaumarchais' revolutionnair type: de vertegenwoordiger van den derden stand, die in alle mogelijke gevallen tegen zijn aristocratischen meester is opgewassen. Maar zelfs voor een aristocraat zou Knüpfer te dom zijn geweest. Hij is overdreven bonhomme en in zijne bonhomie ligt eene onuitstaanbare dosis aanmatiging. Hij bezit niet de minste beschaving, niet de minste beweeglijkheid, hij is de treurigste incarnatie van den onbeduidenden Duitschen bourgeois. Hij was ook even log van stem als van gedaante en wanneer men van iemand, die er zóó dom uitziet, niet mag verlangen, dat hij Mozart's ziel kan zingen, mag men ten minste verlangen, dat hij Mozart's noten zuiver zingt. Hij had echter zijne recitatieven niet valscher kunnen intoneeren. Hij had ook geene onedeler accenten kunnen bedenken, die van Figaro een pedanten verliefde en een pedanten humorist maakten...
Wij moeten ditmaal groote waardeering doen afwisselen met een zoo groot mogelijken hoon. Laten wij waardeeren. Coen Muller, de slanke, lenige Figaro der Ned. Opera, overtreft een Paul Knüpfer tienmalen, doch de rest stond tot onze inheemsche kunst in een redelijker verhouding. Ik heb den ganschen avond niet kunnen wennen aan de verschijning van Greta Merrem-Nikisch, de dochter van den dirigent Nikisch. Zij heeft te weinig ras om Suzanna voor te stellen, doch hare stem is zonder voorbehoud uitstekend en bewonderenswaardig. Lilly Hafgreen-Waag zou bij elke opvoering, waar men niet uitgenoodigd werd om tweemaal duurdere prijzen te betalen dan voor de Festspiele van Bayreuth (ginds 25 Mark en hier 20 gulden!) eene verrukkelijke gravin geweest zijn en zij zou zelfs hier verrukkelijk gebleken zijn, wanneer hare gestalte en hare actie meer achttiende eeuwsche waardigheid en achttiende eeuwsche gratie had kunnen geven. Het brief-duet (een compleet stuk uit Beethovens Pastorale) van Merrem-Nikisch en Hafgreen-Waag klonk magnifiek, doch het was jammer, dat de clavecimbalist er bij de inleiding aardig naast sloeg. Hafgreen-Waags twee groote aria's bereikten eene mooie klank-schoonheid. Marie Kraemer als Cherubin had veel goede eigenschappen, doch geen enkele buitengewone en de overige solisten deden 't op mijn woord niet beter dan onze landgenooten. Ik geef onze landgenooten zelfs de voorkeur wijl zij den goeden smaak hebben het burleske en het komische nooit te chargeeren. Het is immers eene matig te loven kunst om Marcelline (Marie Sieg) zoo monsterachtig en zoo omvangrijk mogelijk uit te dosschen.
Dit brengt ons tot de regie van von Gerlach, die wederom rustig gelaakt mag worden. Ik begrijp niet op welke gronden hij zich uitgeeft voor regisseur. Eene kamer kan hij evenmin aankleeden als een koor, dat hij voor eene comedie van Beaumarchais tooit met de zonderlingste biedermeier-lappen en met rokken van alle afmetingen. De crinoline van het tweede keizerrijk heeft voortdurend moeten varieeren met de kleeding van de laatsten der Bourbons. In 't eerste bedrijf stond eene gaslamp op een achttiende-eeuwsch kastje; 't tweede en 't derde bedrijf had electrische kronen uit den eersten den besten bazaar. In het tweede bedrijf, boudoir der Gravin, kon hij als imitatie-Rosencavalier een alkoof met bed niet missen. Maar wat voor een ongrafelijk ledikant had hij daar neer doen zetten? Dat was stijl Ceintuur-baan-vier-hoog. Het afschuwelijk geruite behang der Gravin (de gordijnen van 't alcoof waren Pompadour), zat van boven tot onder vol smerige vegen en de even ongrafelijke stoelen droegen alle zichtbare sporen van de laatste decadentie. Behoorde het decor van 't derde bedrijf aan den Stadsschouwburg? Het had (ondanks de electrische kronen) een dragelijker uitzicht dan dat van 't vierde, een tuin met heggen, zevenmaal hooger dan een mensch. Baat het veel naast zooveel gebrek aan organisatie, dat het menuet eene mooie feeërie was? Het vergoedde een beetje den bluf en de desillusies van den bluf, welke von Gerlach nutteloos heeft meegesleept uit Keulen. Men mag ten minste hopen, dat zijne versleten stoelen, zijn ledikant, zijn alcoof even ledig ons land verlaten als ze er in gekomen zijn. Dan is het transport inderdaad nutteloos geweest, want eene zoo barokke en goedkoope regie moet reeds Herman Roelvink, die twee avonden bijwoonde, zeer ironisch stemmen. Om dan niet te spreken van Willem Royaards.
Mengelberg heeft zich dezen avond meer lauweren vergaard als debuteerend opera-kapelmeester dan bij Fidelio. Zijne tempo's zijn over 't algemeen te zwaar-op-de-hand, te loom, te traag van geest, doch de ensemble's verliepen wonderbaarlijk accuraat. Haperde er veel bij Fidelio, bij Figaro klopte alles subtiel en nauwkeurig. Iedere maat van de begeleiding verried den concert-dirigent, gelijk wij hem kennen, en ik kan niet genoeg bewondering uiten voor den rijkdom van miniatuur en detail, den rijkdom tevens van expressie, waarmee hij het orchestrale gedeelte der opera heeft opgeluisterd. Het was onbeschrijflijk boeiend.