Fransche opera: Manon (Stadsschouwburg)
Ik geloof, dat 't een afscheid was voor dezen winter. En wij hadden Roosen wel gaarne vaarwel gezegd, den schitterenden zanger in een schitterende rol. Maar Manon heeft ze niet en de rest van het répertoire, dat hij voor Amsterdam geschikt vindt, is afgespeeld. O, de zanger Roosen is beter dan de directeur, want wat de zanger niet geven wil, had de directeur ook niet moeten geven. Manon, niet waar, klinkt prachtig van de eerste tot de laatste noot, doch citeer me één muzikaal idee uit de heele partituur, dat de moeite van het opschrijven verdient en dat de kracht heeft om even de herinnering te verwarmen. Het is eene opera, die aantoont tot welke hoogte een meester stijgen kan, met de meest matige inventie en de meest matelooze beheersching zijner kunst. Deze onbelangrijke noten van Massenet dragen immers juist zoo ver als zij moeten; ze vervoeren niet, ze vervelen niet, zij houden welluidend bezig.
Anderhalf jaar geleden verscheen de superbe Manon nog in een mooie Nederlandsche vertaling en nu was de Stadsschouwburg vol voor deze minder superbe en zelfs erg mismaakte Ma Nonne, gelijk Salvaneschi, de Italiaansche ridder des Grieux haar hardnekkig noemde. De liefde boeit en blijft onsterfelijk, zelfs al wordt zij slecht uitgedrukt. Er staat immers in de heele vijf bedrijven maar ééne scène, die meesleept: het vierde tafereel, de groote incantatie van Manon, die den abbé geworden ridder verteederen moet.
Dat is het souvenir dezer slot-voorstelling. Salvaneschi was subliem en Emma Luart uitstekend, Salvaneschi genereus, warm, lyrisch, en zich volledig gevend, Luart, virtuoos, buitengewoon kunstig, brillant, maar waarschijnlijk wat overwerkt en te moe om hare geheele persoonlijkheid, bij welke ook de ziel hoort, in het spel te brengen.
Zij schraagden het vlakke werk, de anderen waren min of meer bevredigend en amusant. Danlee maakte een goede, levendige en geestige Lescaut, Montel een goede Guillot de Morfontaine en Maudier een goede De Brétigny. Dit moet ik erkennen: alles was goed; het orchest onder Deveux, de regie van Charles de Beer, het koor en zelfs het dameskoor, alles was goed. Enkel het ‘Ballet du Roi’ danste wat erg schamel.
Maar als wij Koopman één noviteit vragen, hoeveel moeten wij er dan Roosen vragen? De Franschen zelf zijn Manon reeds zóó lang voorbij en moet ons land eeuwig de uitdragerij blijven van Europa?