Nederlandsche Opera: Louise (Stadsschouwburg)
De Nederlandsche Opera heeft haar seizoen verlengd met eene maand en geeft in die maand nog z.g. premières. Dit verheugt iedereen: de artisten, tegen wie de directeur Koopman aan een feestdisch moet gezegd hebben, dat hij eigenlijk hun Lieve Heer is, wijl hij hen laat leven; het publiek, welks belangstelling blijkens de zaal van gisteravond nog onverflauwd is, ondanks de Goede Week; de critiek, omdat zij ziet, dat de onderneming, gelijk ik trouwens meermalen beweerde, bloeit. Men mag zelfs met een gerust hart veronderstellen, dat de directeur Koopman zijn seizoen niet verlengd zou hebben, wanneer hij nog niet eene maand winst meende te maken. Ik wilde echter, ronduit gesproken, dat hij even zoo bezorgd was voor zijne artistieke als voor zijn financieele balans. Hij gaf den ganschen winter niets dan oude kost (kolonel Chabert telt niet mee) en wat zou 't een verheffenden indruk gemaakt hebben, wanneer hij in deze verlengde maand zijn batig saldo had gewaagd of had gestoken in ten minste één noviteit. Het is immers al erg genoeg, dat elk jaar de Fransche Opera blijft reizen en trekken met de onvermijdelijke Louise; acht de Nederlandsche dit werk zoo onmisbaar voor onze nationale tevredenheid?
De voorstelling is gewaardeerd. Men zag niets nieuws en veel verouderds, de tekst klinkt in onze taal dikwijls buitengewoon opgeschroefd en melodramatisch, de vertaler heeft bovendien honderden accenten verkeerd gelegd, er waren schreeuwende gapingen in de rolverdeeling der talrijke personnages, zoodat een Iwan Monasch, als ‘nachtvlinder’, als ‘narrenkoning’, als ‘student’, als ‘kleeren-kooper’, Nelly Vertregt als ‘Moeder’, werk kregen, dat volmaakt buiten hun bereik lag (Monasch heeft niet stem, Vertregt niet tooneel-routine genoeg), er waren zelfs schreeuwende gapingen in de actie, momenten dat alles stilstond, gelijk het ensemble der Bohémiens en het begin van het tweede bedrijf b.v., en de complete ‘Louise’ had nog wel een paar repetities mogen hebben, maar wanneer de drie hoofdpersonen de actie voerden, deden zij zooveel bewonderenswaardige dingen, dat ik deze voorstelling niet graag zou hebben overgeslagen. Bij Jules Moes (Julien), hoewel uitstekend bij stem, kan men nog met reserve denken, omdat hij niet los kwam uit 'n zeer vervelende onbeweeglijkheid, Annie Ligthart (Louise) en Anton Dirks (de Vader) waren fameus. En het stuk begon eigenlijk pas te boeien in de slot-acte, welke door Ligthart en Dirks met een ware bezetenheid gezongen en gespeeld is. Zulke felle accenten hoorde ik nog niet van Annie Ligthart, ik wist ook niet, dat Anton Dirks zulk een meesterzanger was. Het is den tweeden keer dat hij me verrukt; onlangs als Alfin in Cavalleria, nu als de Vader.
De regie had haar bedenkelijke kanten en de eenige, die dezen avond de charme bezat, welke alle personen in dit werk moeten toonen als iets vanzelfsprekends, was Elsa Dankmeyer. Zij vond natuurlijk ook voor de ‘Kroning der Muze’ niets nieuws (ik wanhoop er reeds lang aan, dat Dankmeyer nog nieuws vindt) maar zij was gracieus en bekoorlijk.
Alleen Richard Heuckeroth evenaarde die lenigheid van cadens, die soepele virtuositeit in de nuance. Waren er dus versteende en bevrozen tooneelen achter het voetlicht, uit het orchest klonk de betooverendste welluidendheid en het levendste gebaar onder den stok van Heuckeroth.
Er zijn in ‘Louise’ een te groot aantal solisten voor wie de directeur Koopman Lieve-Heertje gespeeld heeft om ze allen te noemen. Wat onvermeld blijft (ook de illuminatie, ook de koren etc.) was gelijk overal waar deze opera vertoond wordt in ons land.