Hollandsch Strijkkwartet [Glière, Beethoven op. 131 en Dvorak op. 96]
Men begon met het quartet van Glière, een tijdgenoot, die in 1875 geboren werd. Het is behaaglijke, speelsche muziek, geestig en charmant, zeer welluidend, bijna rimpelloos van lijn, maar met al die bekorende accenten, toch te goed-geefsch van intonatie, te vlak, te hartstochteloos, te weinig meesterlijk, hoe voortreffelijk ook gemaakt, te weinig meesterlijk en te banaal van factuur om langer te kunnen boeien dan gedurende de eerste twee deelen.
Ik schreef vroeger reeds, dat het Hollandsche Strijkkwartet zijn repertoire gestadiger moet vernieuwen en wat is eenvoudiger? Er liggen twee magnifieke quartetten van Jan Ingenhoven, die met de beste Fransche werken kunnen wedijveren, voor het uitvoeren. De vier behoeven ze slechts te spelen.
Het programma bestond verder uit Beethoven's cis-moll (op. 131) en Dvorak's (op. 96). Beethoven klonk in de lyrische gedeelten te week, in de passages, waar gloed, enthousiasme of kracht verlangd werd, te hard, te rauw. Ook de algemeene opvatting van dit werk, dat niet ‘diepzinnig’ is, maar dat eenvoudig-weg moet klinken als een cri du coeur, van 't begin tot 't einde, leek mij niet de juiste, omdat overal deze cri du coeur, in de adoratie, in het smeeken, in de scherts, in de mijmering en in den vurigen jubel, ontbrak. Daarvoor werd eene technisch vrij goede, maar ook vrij leege en oppervlakkige vertolking in de plaats gesteld.
Myra Hess kon voor dit concert niet overkomen uit Engeland, gelijk gemeld werd. Men moet in deze tijden niet rekenen op vreemde medewerkers en liever Nederlandsche kiezen. Eene Marga Klatte b.v. of eene Renée Muzikant is werkelijk in staat om de rol over te nemen eener Myra Hess; daaraan kan niemand met eenig recht twijfelen.
Het Hollandsche Strijkkwartet had niet zijn gelukkigen avond, hoewel het eene serie van drie moest sluiten. Ik wensch het ensemble eene schoone revanche in den volgenden herfst en dit zij 't eerste vaarwel aan de genoegens van den winter......